ECLI:NL:RBAMS:2019:9125

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 november 2019
Publicatiedatum
9 december 2019
Zaaknummer
13/751763-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op grond van artikel 12 Overleveringswet

Op 28 november 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 16 augustus 2019, naar aanleiding van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 11 juni 2019 door de regionale rechtbank in Elbląg was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1994 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was op dat moment gedetineerd in een penitentiaire inrichting in Nederland.

De behandeling van de vordering vond plaats op verschillende openbare zittingen, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.P.G. van der Weide, en een tolk in de Poolse taal. Tijdens de zittingen werd vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de zitting die leidde tot het vonnis in Polen, maar dat hij wel op de hoogte was van de strafzaak en een advocaat had gemachtigd. De rechtbank oordeelde dat de verdediging van de opgeëiste persoon niet adequaat was gewaarborgd, omdat de advocaat zijn verdediging had neergelegd voordat de inhoudelijke behandeling van de strafzaak was afgerond.

De rechtbank concludeerde dat de overlevering moest worden geweigerd, omdat niet was voldaan aan de voorwaarden van artikel 12, sub b, OLW, die vereist dat de opgeëiste persoon op de hoogte is van de behandeling ter terechtzitting en dat zijn advocaat de verdediging heeft gevoerd. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon niet ten volle zijn verdedigingsrechten had kunnen uitoefenen, en dat er geen verzetsgarantie was verleend door de Poolse autoriteiten. De beslissing om de overlevering te weigeren werd genomen in het belang van de rechtsbescherming van de opgeëiste persoon.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751763-19 (EAB II)
RK nummer: 19/4889
Datum uitspraak: 28 november 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 16 augustus 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 11 juni 2019 door
the Regional Court in Elbląg II Criminal Department(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1994,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
uit anderen hoofde gedetineerd in de [naam PI],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 10 oktober 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.P.G. van der Weide, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
Op 24 oktober 2019 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gewezen [1] , waarin zij de zaak heeft heropend en geschorst, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te vragen of een door de opgeëiste persoon gemachtigd advocaat gedurende de gehele inhoudelijke behandeling van de strafzaak de verdediging van de opgeëiste persoon heeft gevoerd.
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 7 november 2019, maar toen bleek nog geen antwoord te zijn ontvangen van de uitvaardigende justitiële autoriteit. Het onderzoek op de zitting is daarop opnieuw geschorst.
De behandeling van de vordering is voortgezet op de zitting van 14 november 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.P.G. van der Weide, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak van 24 oktober 2019

De rechtbank verwijst naar haar tussenuitspraak van 24 oktober 2019 waarin zij de grondslag en inhoud van het EAB heeft beoordeeld. De overweging van de rechtbank met betrekking tot dit onderwerp (r.o. 3) dient hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

4.1
Inleiding
De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 24 oktober 2019 – kort gezegd – vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was op de zitting die tot het vonnis heeft geleid, maar wel op de hoogte was van de strafzaak en een advocaat heeft gemachtigd zijn verdediging te voeren. Onduidelijk was echter of de advocaat gedurende de gehele inhoudelijke behandeling van die strafzaak de verdediging heeft gevoerd, omdat in de brief van 17 september 2019 van de Poolse autoriteiten staat dat de advocaat op 9 januari 2019 de verdediging heeft neergelegd en het vonnis dateert van 24 januari 2019.
Bij schrijven van 13 november 2019 hebben de Poolse autoriteiten in aanvulling hierop de volgende informatie verstrekt:
Op 11.01.2019 liet de raadsman van [opgeëiste persoon] weten dat hij de verdediging van betrokkene had neergelegd, omdat zijn honorarium niet was voldaan en omdat hij de verblijfplaats van verdachte niet wist (brief van 09.01.2019). In de periode tussen 09.01.2019 en 24.01.2019 is één zitting geweest (op 24.01.2019). Op die zitting is de getuige [getuige 1] gehoord en er is bewijs verkregen via het horen van de getuige [getuige 2].
4.2
Standpunten ter zitting
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden geweigerd. Er is op een inhoudelijke zitting een belastende getuige verhoord buiten de aanwezigheid van de opgeëiste persoon, dan wel een door hem gemachtigd advocaat. Daarbij is bewijs verkregen en de verdediging is niet in staat gesteld deze getuige te ondervragen. In dat geval dient een verzetsgarantie te worden verleend. Nu dat niet het geval is, dient de overlevering te worden geweigerd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden toegestaan. De opgeëiste persoon was op de hoogte van de zitting en een door hem gemachtigd advocaat heeft op de eerste zitting namens hem het woord gevoerd. De advocaat heeft daarna de verdediging neergelegd, omdat hij niet tijdig is betaald en hij niet op de hoogte was van de verblijfsplaats van de opgeëiste persoon. Dat de inhoudelijke behandeling vervolgens is voortgezet buiten de aanwezigheid van de opgeëiste persoon of een door hem gemachtigd advocaat en dat op grond van die behandeling vervolgens vonnis is gewezen, lag in de risicosfeer van de opgeëiste persoon. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is niet van toepassing.
4.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat niet is voldaan aan de in artikel 12, sub b OLW genoemde omstandigheid dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de behandeling ter terechtzitting en een advocaat heeft gemachtigd om zijn verdediging te voeren, alsmede dat die advocaat ter terechtzitting zijn verdediging heeft gevoerd.
Op de zitting van 24 januari 2019 is (ook) de schuldvraag aan de orde gekomen en zijn getuigen verhoord, waarbij het verhoor van één getuige daadwerkelijk voor het bewijs is gebruikt. Op deze terechtzitting is de opgeëiste persoon niet aanwezig geweest en zijn raadsman had op dat moment de verdediging al neergelegd. Dit betekent dat een relevant deel van de inhoudelijke behandeling van de strafzaak buiten de aanwezigheid van een door de opgeëiste persoon gemachtigde advocaat heeft plaatsgevonden terwijl de opgeëiste persoon niet (ten volle) zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen.
Artikel 12 OLW laat geen ruimte voor de beoordeling van de eventuele verwijtbaarheid aan de kant van de opgeëiste persoon. De rechtbank is daarom van oordeel dat – kort gezegd – vonnis is gewezen zonder dat zich de in artikel 12, sub b, OLW genoemde omstandigheid heeft voorgedaan.
Nu zich evenmin één van de in artikel 12, sub a en c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en de uitvaardigende justitiële autoriteit geen verzetsgarantie zoals bedoeld in artikel 12, sub d, OLW heeft verleend, moet de overlevering worden geweigerd.

5.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 12 OLW.

6.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Elbląg II Criminal Department(Polen).
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. N.M. van Waterschoot en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Drent, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 28 november 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.