ECLI:NL:RBAMS:2019:9120

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 november 2019
Publicatiedatum
9 december 2019
Zaaknummer
13/752173-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de overlevering aan Polen op grond van artikel 12 Overleveringswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 november 2019 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen, ingediend door de officier van justitie. De vordering was gebaseerd op een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 25 november 2015 door de Poolse autoriteiten was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1987 in Polen, was in Nederland aangehouden en diende te worden overgeleverd voor de tenuitvoerlegging van twee vonnissen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de procesgang besproken, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij de zittingen die hebben geleid tot de vonnissen in Polen. De Poolse autoriteiten stelden dat de opgeëiste persoon op de hoogte was gesteld van de zittingen via zijn echtgenote en broer, maar de rechtbank oordeelde dat niet op ondubbelzinnige wijze kon worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon daadwerkelijk op de hoogte was van de zittingen. De rechtbank heeft de overlevering geweigerd, omdat niet kon worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de voorgenomen terechtzittingen en dat de dagvaarding op de juiste wijze was betekend.

De rechtbank heeft de relevante wetsbepalingen, waaronder artikel 12 van de Overleveringswet, toegepast en geconcludeerd dat de overlevering niet kon plaatsvinden. De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee rechters, en er werd opgemerkt dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752173-15
RK nummer: 19/5333
Datum uitspraak: 14 november 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 11 september 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op
25 november 2015 door het
Circuit Court in Gliwice 5th Criminal Department based in Rybnik(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1987,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 1 november 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Kocabas, advocaat te Zoetermeer en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van
1. een
cumulative judgement of District Court in Jastrzębie Zdrójvan 10 januari 2013 met zaaknummer II K 788/12,
covering punishments adjudged in following judgements of:
- District Court Jastrzębie Zdrójvan 21 mei 2017 met zaaknummer II K 31/06;
- District Court Jastrzębie Zdrójvan 6 december 2006 met zaaknummer II K 288/06 en
2. een
judgement of District Court in Jastrzębie Zdrójvan 24 november 2009 met zaaknummer VI K 200/09.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van twee vonnissen.
Het eerste vonnis van 10 januari 2013 met zaaknummer II K 788/12 betreft een verzamel-vonnis. Aan dit verzamelvonnis liggen twee vonnissen ten grondslag. Het gaat om vonnissen met zaaknummers II K 31/06 en II K 288/06. De opgeëiste persoon is niet in persoon verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die heeft geleid tot het verzamelvonnis. De Poolse autoriteiten hebben in onder deel d van het EAB verklaard dat de echtgenote van de opgeëiste persoon op 14 november 2012 de dagvaarding in ontvangst heeft genomen voor de voorgenomen terechtzitting van 10 januari 2013. Volgens de Poolse autoriteiten is de opgeëiste persoon daarmee tijdig en daadwerkelijk officieel in kennis gesteld van de datum en plaats van de behandeling van de terechtzitting die tot de beslissing heeft geleid. Volgens hen staat dan ook op ondubbelzinnige wijze vast dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de voorgenomen terechtzitting en ervan in kennis is gesteld dat een vonnis kan worden gewezen wanneer hij niet ter terechtzitting verschijnt.
De opgeëiste persoon is daarnaast ook niet in persoon verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die heeft geleid tot het tweede aan het EAB ten grondslag liggende vonnis van 24 november 2009 (VI K 200/09). De Poolse autoriteiten hebben daarover in onderdeel d van het EAB verklaard dat de broer van de opgeëiste persoon op 6 juli 2019 de dagvaarding in ontvangst heeft genomen voor de voorgenomen zitting van 24 november 2009. Ook hier geldt volgens de Poolse autoriteiten dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de voorgenomen terechtzitting en ervan in kennis is gesteld dat een vonnis kan worden gewezen wanneer hij niet ter terechtzitting verschijnt.
3.2
Standpunten ter zitting
De officier van justitie heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de overlevering slechts dient te worden geweigerd ten aanzien van het tweede aan het EAB ten grondslag liggende vonnis van 24 november 2009 met zaaknummer VI K 200/09. De overlevering kan voor het verzamelvonnis van 10 januari 2013 met zaaknummer II K 788/12, worden toegestaan, nu op zijn verzoek een verzamelvonnis is gewezen en ook de dagvaarding aan zijn echtgenote is betekend.
De raadsman heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de overlevering ten aanzien van beide vonnissen dient te worden geweigerd. Ook van het verzamelvonnis kan niet worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de zitting.
3.3
Oordeel van de rechtbank
Voor het verzamelvonnis is niet komen vast te staan dat de opgeëiste persoon daadwerkelijk officieel in kennis is gesteld van de terechtzitting, zodat niet op ondubbelzinnige wijze vaststaat dat hij op de hoogte was van de voorgenomen terechtzitting. Naar vaste jurisprudentie van deze rechtbank levert de uitreiking van een dagvaarding of oproeping aan een derde, ongeacht of deze persoon al dan niet tot het huishouden van de opgeëiste persoon behoort, niet zonder meer op dat de opgeëiste persoon daadwerkelijk officieel in kennis is gesteld van de datum en plaats van de behandeling. Met een dergelijke wijze van dagvaarding kan namelijk niet ondubbelzinnig worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon de informatie over datum en plaats van de terechtzitting daadwerkelijk heeft ontvangen en ook niet wanneer hij die heeft ontvangen. Dat de opgeëiste persoon zelf om een verzamelvonnis heeft verzocht doet daar niet aan af. Niet kan immers worden vastgesteld dat en wanneer hij van die zitting op de hoogte is geraakt. Bovendien heeft de opgeëiste persoon verklaard dat hij niet van deze zitting op de hoogte is gesteld.
Nu de dagvaarding in beide zaken volgens de Poolse autoriteiten juist is betekend, zal de opgeëiste persoon niet in aanmerking komen voor een verzetsprocedure. Dit blijkt uit een brief van de Poolse autoriteiten van 30 oktober 2019 in de zaak met nummer
VI K 200/09.
Gelet hierop is zowel het verzamelvonnis met zaaknummer II K 788/12 als het vonnis met zaaknummer VI K 200/09 gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. De overlevering dient daarom te worden geweigerd.

4.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

5.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Circuit Court in Gliwice 5th Criminal Department based in Rybnik(Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen die zijn opgelegd voor alle feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. Ch. A. van Dijk, voorzitter,
mrs. H.J. Fehmers en M.T.C. de Vries en, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Drent, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 14 november 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.