ECLI:NL:RBAMS:2019:9096

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 december 2019
Publicatiedatum
6 december 2019
Zaaknummer
7841523
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over woonruimte met betrekking tot overlast en ontbinding huurovereenkomst

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 6 december 2019, staat de huurovereenkomst tussen de stichting Woonzorg Nederland en de gedaagde centraal. De gedaagde huurt sinds 16 november 2000 een zelfstandige woonruimte van Woonzorg. De gedaagde heeft in het verleden overlast veroorzaakt, wat heeft geleid tot een verzoek van Woonzorg om de huurovereenkomst te ontbinden en de gedaagde te ontruimen. Woonzorg heeft zich beroepen op een Einde Interventieverklaring van de Gemeente Amsterdam, waarin wordt gesteld dat de overlast niet tot een aanvaardbaar niveau is teruggebracht. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de gestelde overlast onvoldoende is onderbouwd. De incidenten die door Woonzorg zijn aangevoerd, zoals het in gebruik nemen van een tweede woning zonder toestemming en het vernielen van eigendommen, zijn niet voldoende om de huurovereenkomst te ontbinden. De rechter heeft vastgesteld dat de gedaagde en haar partner zich sinds januari 2019 rustig hebben gedragen en dat er geen meldingen meer zijn geweest van overlast. De kantonrechter heeft de vorderingen van Woonzorg afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt het belang van voldoende bewijs bij het ontbinden van een huurovereenkomst en de noodzaak voor alle partijen om zich in te spannen voor het normaliseren van de verhoudingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 7841523 CV EXPL 19-13319
vonnis van: 6 december 2019
fno.: 8622

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

de stichting Stichting Woonzorg Nederland

gevestigd te Amstelveen
eiseres
nader te noemen: Woonzorg
gemachtigde: mr. E.M. de Bie
t e g e n

[gedaagde]

wonende te [woonplaats]
gedaagde
nader te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: P.N.M. Commandeur

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Op de volgende processtukken is acht geslagen:
- de dagvaarding van 7 juni 2019 met producties;
- het proces verbaal van beginnend mondeling antwoord en de conclusie van antwoord met producties.
Vervolgens is tussenvonnis gewezen en een datum bepaald voor een comparitie van partijen. Voorafgaand aan de comparitie heeft Woonzorg nog één productie in het geding gebracht. De comparitie heeft plaats gevonden op 8 november 2019. Namens Woonzorg zijn verschenen de [vertegenwoordiger Woonzorg 1] en mevrouw [vertegenwoordigster Woonzorg 2] , vergezeld door de gemachtigde. [gedaagde] is verschenen met haar partner, de heer [partner gedaagde] (verder: [partner gedaagde] ) en de gemachtigde. Voorts was aanwezig de heer [buurman] , buurman van [gedaagde] en [partner gedaagde] . Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht. De gemachtigden hebben pleitaantekeningen overgelegd. Na verder debat is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als gesteld en erkend of niet (voldoende) weersproken, staat in dit geding het volgende vast:
1.1.
[gedaagde] huurt sinds 16 november 2000 van Woonzorg een zelfstandige woonruimte aan de [adres] te [plaats] (verder: het gehuurde). Het gehuurde heeft een totale oppervlakte van tussen 20 en 23 m2. Het maakt deel uit van een complex met vergelijkbare woningen (verder: het complex).
1.2.
Inmiddels woont [gedaagde] in het gehuurde met [partner gedaagde] en een dochter van 2 jaar oud.
1.3.
Begin 2018 heeft [gedaagde] verzocht om woningruil binnen het complex. Dit verzoek is op 19 juli 2018 door Woonzorg afgewezen. Eind juli 2018 hebben [gedaagde] en [partner gedaagde] zonder toestemming van Woonzorg een andere woonruimte in het complex in gebruik genomen. Zij zijn ook huur voor die woonruimte gaan betalen. Woonzorg heeft zich tegen deze gang van zaken verzet en eind augustus hebben [gedaagde] en [partner gedaagde] genoemde ruimte weer verlaten.
1.4.
Op 11 januari 2019 heeft [gedaagde] de lift in het complex beklad. Diezelfde dag heeft zij een brandblusser tegen een raam gegooid van het kantoor van Woonzorg dat in het complex gelegen is. Daarbij is die ruit vernield. Kort voor 11 januari 2019 had Woonzorg aan [gedaagde] gevraagd zaken – waaronder een kerstboom – van de gemeenschappelijke gang te verwijderen.
1.5.
Op 7 maart 2019 verzocht Woonzorg [gedaagde] de huurovereenkomst vrijwillig op te zeggen. Dat heeft [gedaagde] niet gedaan.
1.6.
Op 14 juni 2019 heeft de Gemeente Amsterdam een zogeheten Einde Interventieverklaring ten aanzien van [gedaagde] afgegeven. In deze verklaring staat onder meer de volgende ingewonnen informatie vermeld:
[Arkin, 15-06-2019]
Gezien voorgeschiedenis en gedaan aanbod betrokken partijen akkoord met E.I. Waarbij nadruk ligt op borging wonen binnen laatste kans beleid. Echtpaar, incl kind moet niet op straat terecht komen.[GGD Vangnet en Advies, 7-2-2019 tot 16-4-2019]Vanwege de vele inspanningen die gedaan zijn gaat GGD VA akkoord met een Einde Interventieverklaring.[Politie, 16-8-2018 t/m 14-2-2019]Vanaf eerst genoemde datum is de politie al ter plaatse geweest op genoemd adres. Waarvan meerdere meldingen huiselijke twist., Geluidsoverlast en alcohol overlast. Verder meerder klachten van directe buren.[Jeugdbescherming Amsterdam, 5-2-2019 t/m heden]Het gezin is aangemeld op 19-10-2018. [gezinshulp] komt sinds februari 2019 binnen bij het gezin. Er is toen direct gekozen voor Family First in te zetten voor een intensieve periode. Dit traject is goed afgesloten. Wel heeft FF geadviseerd om een vervolgtraject in te zetten. JB heeft de instanties betrokken maar geven aan wat voor het gezin te betekenen indien ze een vaste woonplaats hebben. Hierdoor is de doorstart dus gestagneerd ondanks dat het gezin verder hulp zou willen. Sinds JB bij dit gezin bijna wekelijks op bezoek komt ziet JB dat het een liefdevol gezin is en dat [kind] (2jr) veilig is bij deze ouders. Sinds de laatste melding van jan 2019, zijn er geen meldingen meer geweest richting ouders en gedragen de ouders sinds die tijd rustig. (…) De spanningen die er vorig jaar waren en deels geleidt hebben tot meldingen zijn er tot heden niet meer geweest.
Vervolgens staat in deze verklaring de volgende conclusie:
Ondanks de professionele inspanningen van de convenantpartners (…) is het niet gelukt de overlast te doen ophouden of tot aanvaardbaar niveau terug te brengen.

vordering en verweer

2. Woonzorg vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis – kort gezegd – ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde op straffe van een dwangsom, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de ontruiming en de proceskosten.
3. Aan de vorderingen legt Woonzorg ten grondslag dat [gedaagde] al langere tijd en in strijd met de huurovereenkomst overlast veroorzaakt. Die tekortkoming is zodanig dat dit beëindiging van de huur rechtvaardigt. Inspanningen van Woonzorg en instanties hebben er niet toe geleid dat de overlast is opgehouden en [gedaagde] is niet altijd coöperatief geweest.
4. [gedaagde] voert verweer tegen de vorderingen. Op dat verweer zal bij de beoordeling, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

beoordeling

5. Niet ter discussie staat dat [gedaagde] in juli 2018 zonder toestemming van Woonzorg een tweede woning in het complex in gebruik heeft genomen en dat zij op 11 januari 2019 vernielingen heeft aangericht. Alhoewel dat op zichzelf ernstige incidenten zijn – [gedaagde] lijkt dat niet steeds onder ogen te zien – rechtvaardigen deze niet de ontbinding van de huurovereenkomst.
6. Het gaat om twee niet vergelijkbare incidenten. Het in gebruik nemen van de woning is in volle openheid gebeurd en nadat duidelijk werd hoe Woonzorg hier over dacht is de woning weer verlaten. Woonzorg heeft daar op dat moment verder geen actie op ondernomen en niet valt dan in te zien waarom dit dan een jaar later alsnog tot ontbinding moet leiden.
7. Het incident van 11 januari 2019 heeft Woonzorg geplaatst in het licht van al langer durende ernstige overlast, maar dat daarvan sprake is, is onvoldoende onderbouwd. Er is een (anonieme) verklaring van een andere bewoner van het complex, maar die beschrijft enkel het incident van 11 januari 2019. Een andere anonieme bewoner beschrijft op 23 februari 2019 “knallen en geluiden” en is “bijna 100% zeker dat ze hierboven weer bezig zijn”. Dat is onvoldoende concreet voor een tot [gedaagde] te herleiden verwijt. Bovendien staan hier verklaringen van andere (niet anonieme) buren tegenover, die beschrijven dat het complex gehorig is, dat [gedaagde] wel eens op geluid is aangesproken, maar dat van overlast geen sprake is. Dan blijft over de Einde Interventieverklaring. Die vermeldt slechts in algemene termen dat er al langer overlast is en meldingen zijn. Voor een vergaande beslissing als ontbinding van een huurovereenkomst is dat onvoldoende concreet en ook onvoldoende controleerbaar. Bovendien is de Einde Interventieverklaring innerlijk tegenstrijdig. Deze verklaring bevat immers een beschrijving van Jeugdbescherming uit juni 2019 dat het goed gaat, zowel binnen het gezin als met de buren. Volgens Jeugdbescherming zijn er geen meldingen meer geweest en gedragen [gedaagde] en [partner gedaagde] zich rustig. Bovendien beschrijft Jeugdbescherming een succesvol hulpverleningstraject dat een vervolg zou moeten krijgen. Onbegrijpelijk is dan de conclusie van de gezamenlijke instanties dat het niet is gelukt de overlast te laten ophouden of tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen. Dat geldt temeer nu uit de toelichting bij de Einde Interventieverklaring blijkt dat deze als uiterste middel pas wordt afgegeven als “
de deelnemende convenantpartners hebben vastgesteld dat de extreme burenoverlast niet te verhelpen is met de middelen die hen ter beschikking staan. Alle voorliggende van toepassing zijnde instrumenten, voorzieningen en interventies zijn dan al zonder effect ingezet”. Dit geeft te denken over de wijze van totstandkoming van deze Einde Interventieverklaring, maar in ieder geval kan niet de conclusie worden getrokken dat alle interventies zonder effect zijn geweest en alle hulpverlening is uitgeput.
8. Nu de gestelde overlast dus onvoldoende is onderbouwd, wordt aan bewijslevering niet toegekomen. De vorderingen van Woonzorg zullen worden afgewezen.
9. Het vorengaande betekent geenszins dat de kantonrechter zich kan vinden in de kwalificaties die [gedaagde] gebruikt voor de beheerder van het complex. Er zijn immers wel degelijk ernstige incidenten geweest, zodat begrijpelijk is dat Woonzorg is opgetreden en dat hulpverlening is ingezet. Het ligt dan ook op de weg van alle partijen – ook [gedaagde] (en [partner gedaagde] ) – zich in te spannen voor het normaliseren van de verhoudingen en het voorkomen van incidenten en overlast. Ook op het oog minder ernstige tekortkomingen zoals het plaatsen van zaken of roken in de gemeenschappelijke ruimte moet [gedaagde] voorkomen. Bovendien ligt voor de hand dat de hulpverlening weer wordt opgepakt.
10. Nu Woonzorg in het ongelijk wordt gesteld, zal zij in de proceskosten worden veroordeeld.

BESLISSING

De kantonrechter:
wijst het gevorderde af;
veroordeelt Woonzorg in de proceskosten, tot op heden aan de kant van [gedaagde] begroot op € 360,00 aan salaris gemachtigde, voor zover van toepassing, inclusief BTW;
veroordeelt Woonzorg in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 60,00 aan salaris gemachtigde, te verhogen met een bedrag van € 68,00 en de explootkosten van betekening van het vonnis, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat Woonzorg niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis heeft voldaan en betekening van het vonnis pas na veertien dagen na aanschrijving heeft plaatsgevonden;
verklaart de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.W. Inden, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 6 december 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.