ECLI:NL:RBAMS:2019:9087

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 december 2019
Publicatiedatum
6 december 2019
Zaaknummer
13/650422-18 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging wegens noodweerexces na fatale steekpartij

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 6 december 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen een 25-jarige schilder, die beschuldigd werd van de moord op zijn opdrachtgever. De verdachte heeft in september 2018 zijn opdrachtgever met 30 messteken om het leven gebracht. Tijdens de rechtszitting op 22 november 2019 heeft de verdachte verklaard dat hij handelde uit zelfverdediging, omdat het slachtoffer hem met een mes had bedreigd en seksueel had belaagd. De officier van justitie, mr. A.M. Lobregt, heeft betoogd dat er geen bewijs is voor voorbedachte rade en heeft vrijspraak van moord bepleit, maar doodslag als bewezen verklaard. De verdediging heeft eveneens vrijspraak van moord bepleit en zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank over doodslag.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een ernstig incident waarbij het slachtoffer met 30 steekwonden is overleden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet met voorbedachte rade heeft gehandeld, maar dat er wel sprake was van doodslag. De rechtbank heeft de verklaring van de verdachte over de omstandigheden van de aanranding als aannemelijk geacht, maar oordeelde dat de reactie van de verdachte, die leidde tot de dood van het slachtoffer, excessief was. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte niet strafbaar is, omdat hij handelde uit noodweerexces, en heeft hem ontslagen van alle rechtsvervolging.

De benadeelde partijen, waaronder de echtgenote van het slachtoffer, hebben schadevergoeding gevorderd, maar zijn niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte is opgelegd. Het vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, met mr. R.A. Overbosch als voorzitter.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/650422-18 (Promis)
Datum uitspraak: 6 december 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [naam Penitentiaire Inrichting] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 november 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.M. Lobregt en van wat verdachte en zijn raadsman mr. A. Boumanjal naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op een tijdstip gelegen in of omstreeks de periode van 30 augustus 2018 tot en met
1 september 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door hem met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, een of meerdere snij- en/of steekverwonding(en) aan de romp en/of de hals en/of de nek, in elk geval in het lichaam, toe te brengen, ten gevolge waarvan hij, [slachtoffer] , is overleden.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
De rechtbank stelt voorop dat vast staat dat er een ernstig incident heeft plaatsgevonden in het huis aan de [adres] . Toen [naam echtgenote] en haar twee jonge kinderen op 1 september 2018 thuiskwamen van vakantie, bleek onderaan de trap op de eerste verdieping het levenloze lichaam van hun echtgenoot en vader te liggen. Deze [slachtoffer] (hierna: slachtoffer) bleek met 30 steekletsels en 1 snijletsel om het leven te zijn gebracht.
Ten tijde van het overlijden van het slachtoffer werd het huis verbouwd. Hierbij kreeg het slachtoffer hulp van verdachte, die tijdens de werkzaamheden in het huis sliep en ook enige tijd over de sleutel van het huis beschikte. Na het aantreffen van het slachtoffer werd op een matras in de woning bebloede kleding aangetroffen. Uit onderzoek is gebleken dat deze kleding van verdachte was. Verdachte zelf was inmiddels met de noorderzon vertrokken. Hij is vervolgens opgespoord in Frankrijk en op 4 december 2018 overgeleverd aan Nederland.
Na zich in eerste instantie op zijn zwijgrecht te hebben beroepen, is verdachte later uitvoerig gaan verklaren. Hij heeft – kort gezegd – verklaard het slachtoffer te hebben gedood uit zelfverdediging, nadat het slachtoffer hem onder dreiging van een mes seksueel heeft belaagd en hem bleef aanvallen en bedreigen toen hij het huis wilde verlaten.
4.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich - onder verwijzing naar haar requisitoir - op het standpunt dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte een vooropgezet plan had om het slachtoffer om het leven te brengen. Uit getuigenverklaringen komt wel naar voren dat verdachte zou hebben gezegd dat hij – als hij niet zou worden betaald voor de schilderklus – het slachtoffer iets zou aandoen, maar dat is onvoldoende om vast te stellen dat verdachte daadwerkelijk een plan had om het slachtoffer van het leven te beroven. Om die reden kan er niet tot een bewezenverklaring van voorbedachte rade worden gekomen. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van de impliciet primair ten laste gelegde moord. Gelet op de inhoud van het dossier en de bekennende verklaring van verdachte, is de officier van justitie van oordeel dat de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag kan worden bewezen.
4.3.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, overeenkomstig de aan de rechtbank overgelegde en in het dossier
gevoegde pleitnota, vrijspraak bepleit van de impliciet primair ten laste gelegde moord. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de bewijsmiddelen geen uitsluitsel geven over enerzijds het moment waarop verdachte het besluit heeft genomen en anderzijds de tijdspanne tussen het besluit en uitvoering en/of dat de eventuele gelegenheid tot beraad eerst vooraf, dan wel tijdens de uitvoering van het besluit is ontstaan. Het bestanddeel voorbedachte rade kan dus niet worden bewezen. Ten aanzien van de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.4.
Oordeel van de rechtbank
Voorbedachte rade
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de impliciet primair ten laste gelegde moord, nu niet kan worden bewezen dat verdachte met voorbedachte rade heeft gehandeld.
Doodslag
De rechtbank acht de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag bewezen. Gelet op de standpunten van de officier van justitie en de raadsman behoeft dit oordeel geen verdere motivering.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 30 augustus 2018 te Amsterdam, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door hem met dat opzet met een mes snij- en steekverwondingen aan de romp en de hals en de nek toe te brengen, ten gevolge waarvan hij, [slachtoffer] , is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van het feit en van verdachte

6.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het door verdachte geschetste scenario dat hij uit zelfverdediging heeft gehandeld ongeloofwaardig, nu – kort gezegd - hetgeen hij heeft verklaard geen steun vindt in de onderzoeksresultaten van de politie. Indien de rechtbank de verklaring van verdachte wel aannemelijk acht en de door hem geschetste omstandigheden als de feitelijke toedracht tot zijn handelen aanneemt, heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen beroep op noodweer(exces) toekomt. Door het slachtoffer 30 keer te steken heeft verdachte buitenproportioneel veel geweld gebruikt. De omstandigheid dat verdachte bleef insteken op het slachtoffer staat niet in verhouding tot het vastpakken bij de keel en de kopstoot door het slachtoffer. Volgens de officier van justitie kan uit de verklaring van verdachte niet worden afgeleid dat er sprake was van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer. Daarvoor heeft verdachte te weinig inzicht gegeven in zijn handelen.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat er sprake is van noodweerexces. Er is geen objectief bewijs voorhanden over wat er zich in de woning heeft afgespeeld. Nu het ontbreekt aan bewijs dat discrimineert tussen de geschetste scenario’s, kan de verklaring van verdacht niet als onaannemelijk terzijde worden geschoven. Om die reden moet aan verdachte het voordeel van de twijfel worden gegeven als het aankomt op de vraag of er sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding en een daardoor veroorzaakte hevige gemoedsbeweging. Uitgaande van de verklaring van verdachte is er sprake geweest van een poging tot verkrachting, waarbij gebruik is gemaakt van een mes en zeer dreigende taal. Volgens de raadsman is de ernst van de aanranding in deze zaak evident. Deze aanranding heeft een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt bij verdachte in de vorm van een zodanig schrijnende angst en woede, dat dit aan de strafbaarheid van verdachte in de weg staat, ook als er buitensporig geweld is gebruikt.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal eerst onderzoeken of de voorwaarden voor de aanvaarding van het beroep op noodweer zijn vervuld.
Op grond van artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht kan een beroep op noodweer slagen indien het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke aanranding. De vraag of een gedraging geboden is door de noodzakelijke verdediging – waarmee onder meer de proportionaliteitseis tot uitdrukking wordt gebracht – van eigen of eens anders lijf leent zich niet voor beantwoording in algemene zin. De proportionaliteitseis strekt er daarbij toe om niet ook dan een gedraging straffeloos te doen zijn indien zij – als verdedigingsmiddel – niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding.
De rechtbank zal vervolgens onderzoeken of verdachte een beroep op noodweerexces toekomt nu hij – zoals door de verdediging is gesteld – als gevolg van een hevige gemoedsbeweging de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden. Bij de beoordeling van een beroep op noodweer(exces) is een nauwkeurige en consistente feitelijke vastleggingen van belang, waarbij de last tot het aannemelijk maken van die feitelijke grondslag niet uitsluitend op de verdachte mag rusten.
Verdachte heeft over de confrontatie met het slachtoffer - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard. Het slachtoffer zou hem onder dwang met een mes seksueel hebben belaagd, waarbij het slachtoffer zei: ‘Je gaat me zuigen, of anders ga ik het mes in je nek steken.’ Het slachtoffer zou vervolgens geprobeerd hebben met zijn penis bij verdachte binnen te dringen, terwijl verdachte smeekte om hem met rust te laten. Het slachtoffer zou onder andere hebben gezegd: ‘Je gaat het huis niet levend uit, anders ga ik je helemaal in stukjes snijden en in zakjes doen en ergens weggooien.’ Verdachte liet het slachtoffer naar eigen zeggen niet bij hem binnendringen, waarna het slachtoffer onder de douche zou zijn gegaan. Verdachte probeerde vervolgens via de binnenplaats te ontsnappen, maar het slachtoffer pakte hem vast en bracht hem naar boven. Het slachtoffer herhaalde daarbij steeds dat verdachte het huis niet levend zou verlaten. Hij trok zijn kleding aan en zei dat hij iemand ging bellen om hem te helpen om verdachte in stukken te hakken. Het slachtoffer wilde verdachte met het mes steken en zei: ‘Vandaag ga ik je doden.’ Vervolgens is er een worsteling ontstaan waarbij verdachte het mes van het slachtoffer heeft afgepakt. Het slachtoffer bleef daarna toch op verdachte afkomen en pakte hem bij zijn keel. Het mes kwam vervolgens in de zij van het slachtoffer, waarop het slachtoffer verdachte een kopstoot gaf. Verdachte begon wazig te zien en werd zo duizelig dat hij dacht dat hij op de grond zou vallen. Hij probeerde om van de trap af te gaan, maar het slachtoffer bleef hem tegenhouden en slaan. Verdachte stak hem met het mes en probeerde te ontkomen. Tot aan de laatste trede van de trap bleef het slachtoffer verdachte vasthouden en vervolgens zijn ze samen op de grond gevallen. Verdachte verklaarde: ‘Toen ik zo duizelig werd en ik wilde weggaan, maar hij liet mij niet los en ik was duizelig dus ik bleef maar steken. Ik wist niet waar het terecht.. Het ging zo snel, hij was sterker dan ik.’
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de verklaring van verdachte ongeloofwaardig is, gelet op de tijdstip van de verklaring, het niet waarschuwen van de politie na het gebeurde, het ontbreken van letsel bij verdachte, het feit dat de aangetroffen kleding van verdachte intact was, het bloedspattenpatroon en de vele steekwonden in de rug en de snijwond in de nek van het slachtoffer. Tevens is uit de telefoongegevens van het slachtoffer niet gebleken dat hij iemand zou hebben gebeld ten tijde van het incident.
De rechtbank stelt vast dat het onderzoek van de politie niet heeft geleid tot een eenduidige conclusie over de feitelijke toedracht van het incident. Van belang is tevens dat het verrichte (technische) onderzoek onvoldoende aanknopingspunten heeft geboden om de lezing van de verdachte te kunnen weerleggen. De overige door de officier van justitie aangevoerde omstandigheden doen ook onvoldoende af aan de aannemelijkheid van de verklaring van verdachte. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de lezing van verdachte over de feitelijke toedracht niet valt uit te sluiten. Bij die stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat, nu de lezing van verdachte niet onaannemelijk kan worden geacht, van die lezing van verdachte dient te worden uitgegaan.
Nu de lezing van verdachte inhoudt dat het slachtoffer hem, ondanks het feit dat verdachte een mes had, bleef aanvallen, is de rechtbank van oordeel dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte. Verdachte bevond zich in een situatie waarin voor hem de noodzaak bestond om zichzelf te verdedigen. De verdediging met een mes tegen het slachtoffer, dat hem bij de keel greep en een kopstoot gaf, zou naar het oordeel van de rechtbank niet in een onredelijke verhouding staan tot de ernst van de aanranding. Echter, met het toebrengen van 30 steekletsels en 1 snijletsel heeft verdachte excessief gereageerd en de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden. De gedraging van verdachte staat niet meer in redelijke verhouding tot de aanranding. Er is dus niet voldaan aan de eis van proportionaliteit en feit is dan ook strafbaar.
Wel acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat verdachte in deze situatie, waarin voor hem de noodzaak tot verdediging bestond, vanuit een hevige gemoedsbeweging heeft gehandeld. Verdachte heeft verklaard dat hij duizelig werd nadat het slachtoffer hem een kopstoot had gegeven. Hij zag hierdoor wazig en verkeerde, mede gelet op de geuite bedreigingen, in doodsangst en wist niet meer wat hij deed. Als onmiddellijk gevolg van deze door de aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging heeft het disproportionele handelen van verdachte plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel dat de overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging verontschuldigbaar is en er dus sprake is van noodweerexces. Verdachte is daarom niet strafbaar en dient dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

7.Ten aanzien van de benadeelde partijen

7.1.
Vorderingen
De benadeelde partij [naam echtgenote] vordert € 303.817,45 aan materiële schadevergoeding en
€ 60.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 16.725,- aan materiële schadevergoeding en € 60.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert € 10.600,- aan materiële schadevergoeding en € 20.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] vordert € 10.850,- aan materiële schadevergoeding en
€ 40.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [benadeelde partij 4] vordert € 95,- aan materiële schadevergoeding en
€ 17.500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [benadeelde partij 5] vordert € 95,- aan materiële schadevergoeding en
€ 17.500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [benadeelde partij 6] vordert € 17.500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [benadeelde partij 7] € 17.500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [benadeelde partij 8] vordert € 123,63 aan materiële schadevergoeding en € 17.500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [benadeelde partij 9] vordert € 76,- aan materiële schadevergoeding en € 17.500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [benadeelde partij 10] vordert € 288,98 aan materiële schadevergoeding en € 17.500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.
Oordeel van de rechtbank
Nu aan verdachte – zonder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht – geen straf of maatregel wordt opgelegd, zijn benadeelde partijen [naam echtgenote] , [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 4] , [benadeelde partij 5] , [benadeelde partij 6] , [benadeelde partij 7] , [benadeelde partij 8] , [benadeelde partij 9] en [benadeelde partij 10] niet-ontvankelijk in hun vorderingen.

8.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
doodslag.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], voor het bewezene niet strafbaar en
ontslaat hem van alle rechtsvervolgingter zake daarvan.
Verklaart benadeelde partijen [naam echtgenote] , [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 4] , [benadeelde partij 5] , [benadeelde partij 6] , [benadeelde partij 7] , [benadeelde partij 8] , [benadeelde partij 9] en [benadeelde partij 10]
niet-ontvankelijkin hun vorderingen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. L. Dolfing en H.E. Hoogendijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. van Gerven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 december 2019.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.