ECLI:NL:RBAMS:2019:9086

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 december 2019
Publicatiedatum
6 december 2019
Zaaknummer
13/137621-19 (A) 13/199820-19 (B) (Promis) en 13/701136-19 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting en diefstal door zich voor te doen als politieagent

Op 6 december 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 34-jarige man, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere oplichtingen en diefstallen. De verdachte heeft in de periode van mei tot juni 2019 ondernemers in Amsterdam opgelicht door zich voor te doen als politieagent. Hij heeft daarbij gebruik gemaakt van een valse politiebadge en heeft op verschillende momenten goederen en geldbedragen van zijn slachtoffers afhandig gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich op geraffineerde wijze heeft voorgedaan als politieambtenaar, wat het vertrouwen van de slachtoffers in de politie heeft geschaad. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaar. Daarnaast heeft de rechtbank de vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waaronder schadevergoeding voor de geleden materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft ook de inbeslaggenomen voorwerpen verbeurd verklaard en onttrokken aan het verkeer. De verdachte heeft eerder ook al veroordelingen voor soortgelijke feiten op zijn naam staan, wat heeft bijgedragen aan de hoogte van de opgelegde straf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/137621-19 (A) 13/199820-19 (B) (Promis) en 13/701136-19 (TUL)
Datum uitspraak: 6 december 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [naam] te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 november 2019.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.E.A. Duyvendak en van wat door de raadsvrouw van verdachte mr. F.T.C. Dölle en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat
Zaak A:
1
hij op één of meer momenten in of omstreeks de periode 13 mei 2019 tot en met 31 mei 2019 te Amsterdam, althans in Nederland met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels één of meer medewerker(s) van [naam Croissanterie] en/of D’Juice House en/of hotel Quentin England en/of [naam massagesalon] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en/of geldbedrag, het ter beschikking stellen van gegevens, te weten de afgifte van respectievelijk
- een recorder en/of een geldbedrag van ongeveer 435 euro, in elk geval enig goed en/of
geldbedrag van ( [naam Croissanterie] ) en/of
- een harde schijf en/of een geldbedrag van ongeveer 4800 euro, in elk geval enig goed en/of
geldbedrag van (D’Juice House) en/of
- een geldbedrag van ongeveer 415 euro, in elk geval enig geldbedrag van (hotel Quentin
England) en/of
- een totaal geldbedrag van ongeveer 1410 euro, in elk geval enig geldbedrag van ( [naam massagesalon] ),
door zich telkens voor te doen als een politieagent en zich te legitimeren middels een valse
politie badge en zo goederen en/of geldbedrag(en) weg te nemen in het kader van
politieonderzoek;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij op één of meer momenten in of omstreeks de periode 13 mei 2019 tot en met 31 mei 2019 te Amsterdam, althans in Nederland
- een recorder en/of een geldbedrag van ongeveer 435 euro, in elk geval enig goed en/of
geldbedrag van ( [naam Croissanterie] ) en/of
- een harde schijf en/of een geldbedrag van ongeveer 4800 euro, in elk geval enig goed en/of
geldbedrag van (D’Juice House) en/of
- een geldbedrag van ongeveer 415 euro, in elk geval enig geldbedrag van (hotel Quentin
England) en/of
- een totaal geldbedrag van ongeveer 1410 euro, in elk geval enig geldbedrag van ( [naam massagesalon] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2
hij op één of meer momenten in of omstreeks de periode 16 mei 2019 tot en met 31 mei 2019 te Amsterdam, althans in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om meermalen met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, één of meerdere medewerker(s) van:
- Holland and Barrett (vestiging Nieuwendijk 106) en/of
- Holland and Barrett (vestiging Kalverstraat 10) en/of
- [naam Tabaksspeciaalzaak]
heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en/of geldbedrag, het verlenen van een dienst, door
zich telkens voor te doen als een politieagent en zich te legitimeren middels een valse politie
badge en zo goederen en/of geldbedrag(en) weg te nemen in het kader van politieonderzoek;
3
hij op of omstreeks 7 mei 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen, een portemonnee en/of een camera (type
Canon) in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan (de winkel van) [naam eigenaar]
, in elk geval aan een ander dan aan verdachte welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [naam eigenaar] gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of
gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte, (in een worsteling) die [naam eigenaar] tegen haar schouder en/of lichaam heeft geslagen en/of geduwd en/of die [naam eigenaar] door zijn toedoen op de grond is gevallen en/of hij, verdachte zich (daarbij) heeft losgerukt;
4
hij op of omstreeks 5 juni 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk [naam 1]
wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door de armen van die
[naam 1] vast te binden, door handboeien om de armen van die [naam 1] om te doen en/of om
vervolgens die armen vastgebonden te houden;
5
hij op of omstreeks 5 juni 2019 te Amsterdam, althans in Nederland met het oogmerk om zich
en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of
een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van
verdichtsels [naam 1] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en/of geldbedrag, het ter
beschikking stellen van gegevens, te weten de afgifte van een geldbedrag van ongeveer 300 euro, in elk geval enig geldbedrag door zich voor te doen als een politieagent en zich te legitimeren middels een valse politie badge en zo een geldbedrag weg te nemen in het kader van politieonderzoek;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij op of omstreeks 5 juni 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, een geldbedrag van ongeveer 300 euro, in elk geval enig geldbedrag, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
6
hij op of omstreeks 5 juni 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, in/uit een woning gelegen aan de [adres] en/of op een voor nachtrust bestemd tijdstip met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (Rolex)horloge en/of een gelbedrag van 1200 euro, in elk geval enig goed en/of geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte , welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [naam 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, de armen van die [naam 1] heeft vastgebonden en/of door die [naam 1] handboeien om diens armen om te doen;
7
hij in of omstreeks de periode 14 april 2019 tot en met 15 mei 2019 in Amsterdam, althans in
Nederland een camera (merk Canon) heeft verworden, voorhanden gehad en/of overgedragen
terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden verkrijgen van dat goed wist, althans
redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
en/of
hij op of omstreeks 15 mei 2019 te Amsterdam, althans in Nederland een goed, te weten een
camera (merk Nikon), heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dit voorwerp geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf;
8
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 13 mei 2019 tot en met 7 juni 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, een politiepas en/of politiebatch, in elk geval een
identiteitsbewijs dat is afgegeven door een dienst of organisatie van vitaal of nationaal belang,
voorhanden heeft gehad, en/of (telkens) opzettelijk gebruik van heeft gemaakt,
waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het vals of vervalst was,
bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat voornoemde pas - ten naam gesteld op [naam 2] - geprint was van het internet en/of op die pas de foto van verdachte is geplaatst;
Zaak B:
1
hij op 7 juni 2019 te Amsterdam, althans Nederland een wapen van categorie I, onder III, te weten een ploeterdoder, voorhanden heeft gehad;
2
hij op of omstreeks 7 juni 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 0,08 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van alle ten laste legde feiten, met uitzondering van het in zaak A onder 5 primair en onder 7 ten laste gelegde. Daarnaast heeft de officier van justitie partiële vrijspraak gevorderd van het in zaak A onder 2 en 3 ten laste gelegde.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft partiële vrijspraak bepleit van het in zaak A onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde en algehele vrijspraak van het in zaak A onder 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van het in zaak A onder 5 primair en onder 7 ten laste gelegde
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de verdediging, niet bewezen wat in zaak A onder 5 primair en onder 7 is ten laste gelegd, nu daarvoor onvoldoende bewijs voorhanden is. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4.3.2
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde
De verdediging heeft partiële vrijspraak van dit feit bepleit. Verdachte heeft verklaard dat hij niet meer dan € 960,- uit de massagesalon heeft weggenomen. Hij heeft ter zitting verklaard zeker te zijn van dit bedrag omdat hij het samen met aangever [naam aangever] had nageteld en op de envelop had geschreven. Verdachte heeft verder verklaard dat het kan zijn dat aangeefster [naam aangeefster] hem de in haar aangifte genoemde € 455,- heeft gegeven, maar dat dit bedrag onderdeel uitmaakt van de totale geldsom van € 960,- die hij in de envelop had gedaan.
De rechtbank stelt vast dat aangever [naam aangever] heeft verklaard dat [naam aangeefster] haar geld aan verdachte heeft afgegeven nadat verdachte het geld in de envelop had gedaan en afgesloten, zodat dit bedrag daarvan geen onderdeel uitmaakt. Deze lezing vindt bevestiging in de aangifte van [naam aangeefster] . De verklaring van verdachte wordt dan ook weersproken door de bewijsmiddelen. De rechtbank verwerpt het verweer.
De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van de oplichting van hotel Quentin England, nu uit de aangifte blijkt dat dit feit is gepleegd op 7 mei 2019 en dit buiten de tenlastegelegde pleegperiode ligt.
4.3.3
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde
De officier van justitie heeft partiële vrijspraak gevorderd van dit feit, te weten van de onder het derde gedachtestreepje genoemde poging tot oplichting van [naam Tabaksspeciaalzaak] . Daartoe heeft hij naar voren gebracht dat in dit geval geen sprake is van een poging, maar van een voltooide oplichting, omdat uit de aangifte blijkt dat verdachte een opnamerecorder van dit bedrijf heeft meegenomen.
De verdediging heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
Anders dan de officier van justitie en de verdediging, acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot oplichting van de tabaksspeciaalzaak. De omstandigheid dat verdachte zich door het meenemen van de opnamerecorder schuldig heeft gemaakt aan een voltooide oplichting sluit niet uit dat hij zich ten opzichte van dezelfde aangever ook schuldig kan hebben gemaakt aan een poging tot oplichting. Uit de verklaring die verdachte ter terechtzitting over zijn werkwijze heeft afgelegd blijkt dat zijn opzet niet was gericht op het meenemen van de opnamerecorder, maar dat het vragen naar de opnameapparatuur en het meenemen daarvan onderdeel was van zijn oplichtingstactiek, waarmee hij , door zich voor te doen als politieagent, van zijn slachtoffers geld of goederen afhandig probeerde te maken. Uit de aangifte van [naam Tabaksspeciaalzaak] blijkt ook dat verdachte daadwerkelijk heeft gepoogd op die manier een geldbedrag mee te krijgen. De rechtbank verwerpt het verweer.
4.3.4
Ten aanzien van het in zaak A onder 3 ten laste gelegde
De verdediging heeft partiële vrijspraak bepleit van dit feit, te weten van de diefstal van de portemonnee en van het geweldsaspect. Met betrekking tot het geweldsaspect heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte zich alleen heeft losgerukt toen hij de eerste keer buiten de winkel was met aangeefster.
De officier van justitie heeft partiële vrijspraak gevorderd, te weten van de diefstal van de portemonnee en geconcludeerd tot verwerping van het verweer met betrekking tot het geweldsaspect.
De rechtbank overweegt het volgende.
Met de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank diefstal van de portemonnee niet bewezen, nu geen sprake is van wederrechtelijke toe-eigening. Verdachte zal van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
De rechtbank acht de diefstal met geweld van de camera wel bewezen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij zich alleen van aangeefster heeft losgerukt en daarna met aangeefster naar binnen is gegaan om aan te wijzen waar de portemonnee lag. Op de camerabeelden in de winkel, zoals in het dossier beschreven, is echter te zien dat aangeefster probeert verdachte tegen te houden op het moment dat hij wegrent, waarna verdachte zich opnieuw losrukt en zijn weg vervolgt. De stelling van de raadsvrouw, dat verdachte zich alleen buiten de winkel heeft losgerukt, wordt dan ook niet gevolgd. Het losrukken door verdachte, dient naar het oordeel van de rechtbank te worden aangemerkt als geweld. De rechtbank verwerpt het verweer in zoverre.
4.3.5
Ten aanzien van het in zaak A onder 4, 5 subsidiair en 6 ten laste gelegde
De verdediging heeft vrijspraak van deze feiten bepleit en daartoe het volgende naar voren gebracht.
Verdachte heeft verklaard dat hij ene [naam 3] , die hij kende uit de gevangenis, op 31 mei 2019 op straat tegenkwam en dat [naam 3] hem heeft gevraagd om samen met aangever een woningoverval in scène te zetten. [naam 3] onderhield via een versleutelde telefoon contact met aangever en bracht verdachte twee dagen voor het Suikerfeest met aangever in contact. Verdachte ontmoette aangever die dag in de buurt van aangevers woning. Aangever legde aan verdachte uit hoe hij via de garage het pand binnen moest gaan. Op 5 juni 2019 is verdachte op de afgesproken wijze naar de woning van aangever gegaan. Verdachte heeft aangever daar uitgelegd hoe hij te werk gaat als hij zich als politieagent voordoet. Aangever heeft zelf spullen in zijn woning overhoop gehaald. Aangever had handboeien en verdachte heeft hem uitgelegd hoe hij die moest doordraaien. Verdachte moest een aantal in tape gewikkelde pakketjes - die aangever kennelijk bewaarde voor schimmige figuren - meenemen en aan [naam 3] geven. Aangever zou vervolgens aan zijn schuldeisers vertellen dat hij was beroofd door een nepagent en dat zijn ex-vriendin daar mogelijk achter zat. Aangever zou daarvan geen aangifte doen. Verdachte stelt dat hij voor dit klusje € 500,- van [naam 3] heeft gekregen.
De verdediging stelt dat het hiervoor geschetste scenario van verdachte steun vindt in het dossier, terwijl dat voor het scenario van aangever niet het geval is. Aangever heeft verklaard dat hij door verdachte bij zijn voornaam werd aangesproken toen hij de deur opendeed. Volgens aangever is zijn voornaam nergens op internet te vinden in combinatie met zijn adres, terwijl de verklaring van verdachte dat hij de naam van aangever kende door hun eerdere ontmoeting daar beter bij past. De wijze waarop verdachte het gebouw is binnengekomen strookt ook met de verklaring dat aangever hem heeft gevraagd dat te doen. Daarnaast past het gebruik van handboeien niet in de modus operandi van verdachte zoals deze blijkt uit de overige feiten waarvoor hij in deze zaak wordt vervolgd en die hij heeft bekend. Ook heeft aangever tegenstrijdig verklaard over het moment waarop hij achterdochtig zou zijn geworden. Ten slotte heeft de verdediging erop gewezen dat de verklaring van aangever, door de verdediging als derde scenario aangeduid, dat zijn ex-vriendin [naam ex-vriendin] de informatie met verdachte zou kunnen hebben gedeeld geen steun vindt in het dossier en dus volstrekt onaannemelijk is. De verdediging heeft voorwaardelijk, namelijk indien de rechtbank dit derde scenario betrouwbaar acht, verzocht om [naam ex-vriendin] op te sporen en te horen als getuige.
De officier van justitie heeft gemotiveerd geconcludeerd tot verwerping van het verweer.
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank stelt vast dat voor het ten laste gelegde in zaak A onder 4, 5 subsidiair en 6 voldoende wettig bewijs voorhanden is. Verdachte heeft immers verklaard dat hij op 5 juni 2019 in de woning van aangever is geweest en de politie heeft letsel geconstateerd rond de polsen van aangever. Aan de orde is de vraag of uitgesloten kan worden dat zich daar niet het door aangever geschetste scenario heeft voorgedaan, maar juist het door verdachte naar voren gebrachte alternatieve scenario.
De rechtbank stelt voorop dat verdachte zijn scenario op 1 augustus 2019 naar voren heeft gebracht toen hij al kennis had genomen van de verklaring van aangever. Verdachte heeft zijn eigen verklaring daarop dus kunnen aanpassen. De verklaringen die verdachte heeft gegeven, zoals die over de wijze waarop hij kennis zou hebben genomen van de voornaam van aangever en de aanwijzingen die hij van hem zou hebben gekregen zijn weliswaar onderling consistent, maar op geen enkele wijze verifieerbaar. De bewering van verdachte dat aangever een bankier van de onderwereld zou zijn heeft hij op geen enkele wijze onderbouwd en ook anderszins zijn daarvoor geen aanwijzingen gevonden. Over [naam 3] , de centrale figuur in zijn scenario, heeft verdachte ook geen enkel concreet en verifieerbaar detail gegeven. En hoewel de verklaringen van verdachte consistent zijn komt het scenario als geheel de rechtbank uiterst onlogisch voor. Zo valt niet in te zien dat het nodig was om daadwerkelijk een overval door een zich als agent voordoende dader in scène te zetten als het niet de bedoeling was om daarvan aangifte te doen en de personen, die door de enscenering moesten worden misleid, daarbij niet aanwezig waren. Ook past de heimelijke wijze waarop verdachte het gebouw binnen moest gaan niet bij het streven om een overval in scène te zetten. Ten slotte valt niet in te zien dat aangever binnen het criminele circuit van zijn schulden af zou als hij daadwerkelijk beroofd zou zijn.
Daartegenover staat de aangifte van verdachte die gedetailleerd en op hoofdlijnen consistent is. Het enkele feit dat de aangever niet geheel eenduidig heeft verklaard over het exacte moment waarop hij achterdochtig werd doet daar niet aan af. De omstandigheid dat aangever niet kan verklaren hoe verdachte achter zijn voornaam is gekomen kan, anders dan de verdediging stelt, niet aan de geloofwaardigheid van zijn verklaring afdoen. Aangever heeft weliswaar als mogelijkheid geopperd dat een ex-vriendin zijn naam zou kunnen hebben doorgegeven, maar anders dan de verdediging kennelijk veronderstelt brengt het opperen van één mogelijke verklaring niet mee dat het openbaar ministerie dit scenario moet bewijzen. Verdachte zou de voornaam van verdachte immers ook via anderen of via openbare bronnen kunnen hebben achterhalen. In dat kader heeft aangever verklaard dat zijn voornaam wordt vermeld bij de inschrijving van zijn eenmanszaak in de registers van de Kamer van Koophandel, en dat ook op zijn LinkedIn-profiel zijn voornaam staat vermeld. Het is dan ook niet noodzakelijk om de ex-vriendin van aangever daarover te horen. De rechtbank wijst het daartoe ter zitting door de raadsvrouw gedane, voorwaardelijke, verzoek af.
Al het voorgaande in samenhang bezien, is de rechtbank is van oordeel dat het scenario dat verdachte heeft geschetst als ongeloofwaardig terzijde dient te worden geschoven. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte het in zaak A, onder 4, 5 subsidiair en 6 ten laste gelegde heeft begaan.
Het onder 5, primair, ten laste gelegde is niet bewezen, nu verdachte slachtoffer [naam 1] niet heeft opgelicht voor dit geldbedrag, maar dit bedrag van hem heeft gestolen nadat deze wederrechtelijk van zijn vrijheid was beroofd.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1
op momenten in de periode 13 mei 2019 tot en met 31 mei 2019 te Amsterdam, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels medewerkers van [naam Croissanterie] en D’Juice House en [naam massagesalon] heeft bewogen tot de afgifte van goederen en/of geldbedragen, te weten de afgifte van respectievelijk
- een recorder en een geldbedrag van 435 euro van [naam Croissanterie] en
- een harde schijf en een geldbedrag van ongeveer 4800 euro van D’Juice House en
- een geldbedrag van ongeveer 1410 euro van [naam massagesalon] ,
door zich telkens voor te doen als een politieagent en zich te legitimeren middels een valse
politie badge en zo goederen en/of geldbedragen weg te nemen in het kader van
politieonderzoek;
2
op momenten in de periode 16 mei 2019 tot en met 31 mei 2019 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om meermalen met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, medewerkers van:
- Holland and Barrett (vestiging Nieuwendijk 106) en
- Holland and Barrett (vestiging Kalverstraat 10) en
- [naam Tabaksspeciaalzaak]
heeft getracht te bewegen tot de afgifte van enig goed en/of geldbedrag, door zich telkens voor te doen als een politieagent en zich te legitimeren middels een valse politiebadge en zo goederen en/of geldbedragen weg te nemen in het kader van politieonderzoek;
3
op 7 mei 2019 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen, een camera (Canon) toebehorende aan de winkel van [naam eigenaar] , welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen die [naam eigenaar] gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld hierin bestond dat verdachte zich heeft losgerukt;
4
op 5 juni 2019 te Amsterdam opzettelijk [naam 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd door handboeien om de armen van die [naam 1] te doen;
5 subsidiair
op 5 juni 2019 te Amsterdam een geldbedrag van ongeveer 300 euro, dat toebehoorde aan [naam 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
6
op 5 juni 2019 te Amsterdam, uit een woning gelegen aan de [adres] en op een voor nachtrust bestemd tijdstip met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (Rolex)horloge en een geldbedrag van 1200 euro, toebehorende aan [naam 1] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld tegen die [naam 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, die [naam 1] handboeien om diens armen heeft gedaan;
8
in de periode 13 mei 2019 tot en met 7 juni 2019 te Amsterdam, een politiepas voorhanden heeft gehad, en daarvan opzettelijk gebruik heeft gemaakt, waarvan verdachte wist dat het vals was, bestaande die valsheid hierin dat voornoemde pas - ten naam gesteld op [naam 2] - geprint was van het internet en op die pas de foto van verdachte is geplaatst.
Zaak B:
1
op 7 juni 2019 te Amsterdam een wapen van categorie I, onder 3, te weten een ploertendoder, voorhanden heeft gehad;
2
op 7 juni 2019 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad 0,08 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem in zaak A onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 8 en in zaak B onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 (zes) jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft deofficier van justitie gevorderd dat de aangebrachte vordering tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf wordt toegewezen.
8.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de strafeis, ook als alle tenlastegelegde feiten bewezen zouden worden, buitenproportioneel hoog is. Verdachte heeft geen geweld gepleegd en heeft openheid van zaken gegeven. Daarnaast is hij voor het laatst zeven jaar geleden onherroepelijk veroordeeld. Met al deze omstandigheden heeft de officier van justitie bij zijn vordering kennelijk geen rekening gehouden en evenmin heeft hij onderbouwd op welke richtlijnen dan wel oriëntatiepunten zijn strafeis is gebaseerd.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich op geraffineerde wijze schuldig gemaakt aan een aanzienlijk aantal oplichtingen, pogingen daartoe en aan een woningoverval waarbij het slachtoffer wederrechtelijk van zijn vrijheid werd beroofd. Verdachte heeft, door zich voor te doen als politieambtenaar en daarbij een valse politiepas te tonen, het vertrouwen van zijn slachtoffers gewonnen. Zijn slachtoffers waren zeven ondernemers in de Amsterdamse binnenstad en bij drie van hen heeft verdachte met verzonnen verhalen over een politieonderzoek grote sommen geld en delen van de videobewakingsapparatuur afhandig gemaakt. Bij drie andere ondernemers mislukte het plan van verdachte omdat zijn slachtoffers op tijd achterdochtig werden. Naast de ondernemers heeft verdachte ook een slachtoffer in zijn eigen woning met deze werkwijze overrompeld. Daarbij heeft verdachte het slachtoffer handboeien omgedaan, waarna hij hem geld en een duur horloge afhandig heeft gemaakt.
Verdachte heeft zich bij zijn handelen enkel laten leiden door zijn eigen financiële gewin en heeft zijn slachtoffers niet alleen aanzienlijke financiële schade toegebracht, maar hen ook een onveilig gevoel gegeven. De rechtbank rekent het verdachte in het bijzonder aan dat hij zich bij deze feiten heeft voorgedaan als politieagent. Burgers moeten volledig vertrouwen kunnen hebben in de politie en burgers moeten ervan uit kunnen gaan dat zij in voorkomende gevallen werkelijk te maken hebben met de politie en niet met personen met verkeerde bedoelingen.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal met enig geweld in een winkel in de Amsterdamse binnenstad. Ook het slachtoffer van dit feit ondervindt nog altijd de gevolgen van dit handelen. Ten slotte heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een verboden wapen, te weten een ploertendoder en van een geringe hoeveelheid cocaïne.
Verdachte heeft weliswaar een aanzienlijk deel van de feiten bekend, maar heeft bij een deel van de feiten zijn handelen getracht te bagatelliseren, door te benadrukken dat hij alleen met praten en beslist niet met geweld probeerde te kijken hoe ver hij kon gaan. De rechtbank acht echter bewezen dat verdachte ook in een winkel er niet voor terug is gedeinsd om zich los te rukken nadat hij was betrapt. Van volledige opening van zaken door verdachte, zoals de raadsvrouw heeft gesteld, is geen sprake. Bovenal heeft verdachte de meest ernstige feiten die de rechtbank in dit vonnis bewezen heeft verklaard, namelijk de feiten die zien op de door hem gepleegde woningoverval, met klem ontkend. De rechtbank ziet in de gestelde openheid van zaken dan ook geen grond voor matiging van de op te leggen straf.
Verdachte heeft in het kader van zijn persoonlijke omstandigheden nog aangevoerd dat het tot het voorjaar goed ging, hij in Engeland werkte, de zorg had voor zijn zoontje en een stabiele relatie had. Hij is vanwege een zogenoemde TUL-zitting bij het gerechtshof Amsterdam, welke vordering TUL is afgewezen, afgereisd naar Nederland waarna zijn leven volgens eigen zeggen ‘op zijn kop is komen te staan’. Verdachte is gediplomeerd kok en kan direct aan de slag. Hoewel de rechtbank hieruit kan afleiden dat verdachte veel positieve omstandigheden heeft om een delictvrije toekomst op te bouwen, hebben deze omstandigheden kennelijk niet voorkomen dat hij zich aan ernstige strafbare feiten heeft schuldig gemaakt. In deze persoonlijke omstandigheden ziet de rechtbank daarom geen aanleiding voor matiging van de op te leggen straf.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van een uittreksel uit de justitiële documentatie van 20 augustus 2019, waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk wegens oplichting, valsheid in geschrift en diefstal met geweld en/of braak is veroordeeld.
De rechtbank acht, alles afwegende en gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) inzake woningoverval, winkeldiefstal gevolgd van licht geweld en oplichting, een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren passend en geboden. Dit is aanzienlijk lager dan de straf die door de officier van justitie is geëist. Dit komt omdat de straffen die doorgaans voor vergelijkbare feiten worden opgelegd, lager zijn dan de eis die de officier van justitie heeft gevorderd.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
Oordop (itemnummer 5760929)
Electrasnoer oordop (itemnummer 5760930)
1. STK Ploertendoder (itemnummer 5760923)
1. STK Legitimatiebewijs (itemnummer 5760924)
1. STK Enveloppe, merk politie (itemnummer 5760925)
Verbeurdverklaring
De voorwerpen behoren aan verdachte toe. Nu met behulp van de oordop en het bijbehorende electrasnoer het in zaak A onder 1, 2, 4, 5 en 6 bewezen geachte is begaan, worden deze voorwerpen verbeurdverklaard.
Onttrekking aan het verkeer
Nu met behulp van de ploertendoder het in zaak B onder 1 bewezen geachte is begaan en het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet, wordt dit voorwerp onttrokken aan het verkeer.
Nu met behulp van het legitimatiebewijs in zaak A onder 1, 2, 4, 5, 6 en 8 bewezen geachte is begaan en het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet, wordt dit voorwerp onttrokken aan het verkeer.
Nu de enveloppe is bestemd tot het begaan van het in zaak A onder 1 en 2 bewezen geachte en het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang wordt dit voorwerp onttrokken aan het verkeer.
Ten aanzien van de benadeelde partij D’Juice House B.V.
De benadeelde partij D’Juice House B.V. vordert € 4.979,49 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot algehele toewijzing van de vordering.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De verdediging heeft primair afwijzing van de vordering bepleit. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de benadeelde partij geen uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel heeft overgelegd en geen inzage heeft gegeven in de verzekeringen die de winkel heeft afgesloten. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de vordering wegens het ontbreken van gegevens over de verzekering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat de behandeling ervan een onevenredige belasting van het geding zou opleveren. Meer subsidiair heeft de verdediging verzocht om de vordering af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren voor zover de benadeelde partij meer heeft gevorderd dan de door verdachte bekende € 4.000,-, nu het meerdere niet is onderbouwd met stukken. Dit geldt ook voor de gestelde kosten voor de videorecorder, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank stelt vast dat [naam 4] en [naam 5] ter zitting hebben toegelicht dat zij gezamenlijk eigenaar zijn van de holding die eigenaar is van D’Juice House B.V. Daarmee kunnen zij gemachtigd worden beschouwd tot indiening van de vordering. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat verdachte ter zitting het ten laste gelegde heeft bekend, te weten dat hij een bedrag van ongeveer € 4.800,- heeft weggenomen. De rechtbank acht de gevorderde € 4.811,30 dan ook toewijsbaar. Uit de vordering van de benadeelde partij en de verklaring van de benadeelde partij ter terechtzitting blijkt bovendien dat dit bedrag niet is vergoed. De door de raadsvrouw geopperde mogelijkheid dat de benadeelde partij hiervoor zou kunnen zijn verzekerd en deze mogelijk al schade heeft uitgekeerd, geeft geen aanleiding om hier aan te twijfelen.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot het bedrag van € 4.811,30 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 mei 2019, het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij heeft € 168,19 gevorderd voor een videorecorder. De rechtbank stelt vast dat verdachte volgens de aangifte geen videorecorder, maar een harde schijf van het beveiligingssysteem heeft meegenomen en ook is het gevorderde bedrag niet onderbouwd met stukken. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat het toelaten van nadere onderbouwing of bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam aangever]
De benadeelde partij [naam aangever] , handelend onder de naam [naam massagesalon] , vordert in totaal € 1.760,-, te weten € 1.415,- aan materiële schadevergoeding en € 350,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van het deel van de vordering dat ziet op materiële schade en niet-ontvankelijkverklaring van het deel dat ziet op immateriële schade.
De verdediging heeft primair afwijzing van de vordering bepleit. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de benadeelde partij geen uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel heeft overgelegd. Subsidiair heeft de raadsvrouw de vordering betwist, voor zover de vordering een bedrag van € 960,- overstijgt. Verdachte betwist dat hij € 455,- van [naam aangeefster] heeft meegenomen en het deel van de vordering dat ziet op immateriële schade komt niet voor vergoeding in aanmerking omdat niet is onderbouwd dat daarvan sprake is.
Ter zitting heeft [naam aangever] toegelicht dat zijn bedrijf een eenmanszaak is.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is tot € 960,- niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank voor dit deel niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom in zoverre worden toegewezen.
Het overige deel van de gevorderde materiële schadevergoeding ziet niet op schade die door [naam aangever] of zijn bedrijf is geleden, maar door zijn werkneemster [naam aangeefster] . De benadeelde partij is in dit deel van de vordering dan ook niet-ontvankelijk.
Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van immateriële schade overweegt de rechtbank het volgende.
Artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek brengt, voor zover voor de beoordeling van belang, mee dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien hij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. De enkele verklaring van de benadeelde partij dat hij als gevolg van het strafbare feit angst- en schaamtegevoelens heeft is daartoe onvoldoende. De stelling dat het bedrijf van de benadeelde persoon in zijn goede naam is aangetast en daardoor schade heeft geleden erin bestaand dat klanten zijn weggebleven nadat zij hebben gezien of gehoord dat er politie in de zaak is geweest vanwege een bestolen klant of vals geld, is –hoewel voorstelbaar- onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij zal in dit deel van zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard omdat dit een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam eigenaar]
De benadeelde partij [naam eigenaar] vordert in totaal € 1.348,60, te weten € 148,60 aan materiële schadevergoeding en € 1.200,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot algehele toewijzing van de vordering.
De verdediging heeft, voor zover de rechtbank het geweldsaspect bewezen acht, de hoogte van de vordering ter terechtzitting betwist. De raadsvrouw stelt dat de benadeelde partij niet heeft onderbouwd dat de gestelde materiële schade rechtstreeks het gevolg is van het tenlastegelegde. Dat geldt volgens de raadsvrouw ook voor de slijmbeursontsteking, waarop de vordering tot vergoeding van immateriële schade deels is gebaseerd. Ook het gestelde geestelijk letsel is onvoldoende onderbouwd, aldus de raadsvrouw.
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 3 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Blijkens het meegezonden overzicht heeft zij de kosten voor het medisch onderzoek twee dagen na het bewezenverklaarde feit gemaakt. Daarmee staat, bij gebreke aan een gemotiveerde betwisting daarvan, naar het oordeel van de rechtbank vast dat deze kosten daarvan het rechtstreekse gevolg waren. De rechtbank wijst de vordering in zoverre toe.
Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van immateriële schade overweegt de rechtbank het volgende.
Artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek brengt, voor zover voor de beoordeling van belang, mee dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien hij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat het rechtstreekse verband tussen het stafbare feit, waarbij bewezen is verklaard dat verdachte zich heeft losgerukt, en de later vastgestelde slijmbeursontsteking onvoldoende zijn onderbouwd. Wel staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het strafbare feit, in het bijzonder het door verdachte toegepaste geweld, geestelijk letsel heeft opgelopen en in die zin in haar persoon is aangetast. De benadeelde partij heeft dit onderbouwd met een brief van haar psycholoog. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 mei 2019.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat het toelaten van nadere onderbouwing of bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 369,30 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 mei 2019.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot algehele toewijzing van de vordering.
De verdediging heeft de vordering, voor zover deze ziet op de etalagepop, wel betwist. Volgens de raadsvrouw blijkt uit de overgelegde stukken niet dat de paspop onbruikbaar is geraakt, noch waarom dit hetzelfde type betreft als de etalagepop in de overgelegde advertentie.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 3 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is, voor zover deze ziet op de camera, niet betwist. De daarvoor gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 mei 2019.
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat de gestelde schade aan de etalagepop onvoldoende is onderbouwd. In de aangifte heeft de benadeelde partij geen melding gemaakt van schade aan de etalagepop. In haar vordering tot schadevergoeding heeft zij enkel gesteld dat de etalagepop niet kon worden gerepareerd en onherstelbaar beschadigd is. Niet is toegelicht en ook niet is onderbouwd, wat de aard van de schade was. De benadeelde partij zal voor dit deel niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat het toelaten van nadere onderbouwing of bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam 1]
De benadeelde partij [naam 1] vordert in totaal € 10.878,-, te weten € 9.683,- aan materiële schadevergoeding en € 1.195 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 5 subsidiair en 6 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot algehele toewijzing van de vordering.
De raadsvrouw heeft allereerst verzocht de vordering, voor zover die ziet op de Rolex af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren nu de benadeelde partij die ten onrechte heeft gebaseerd op de huidige marktwaarde van niet gedragen horloges. Daarnaast heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het gevorderde bedrag dat ziet op het contante geld niet voor vergoeding in aanmerking komt omdat de benadeelde partij niet heeft aangetoond, bijvoorbeeld met bankafschriften, dat dit geld van hem was en bij hem thuis lag. De gevorderde inkomstenderving komt ook niet voor vergoeding in aanmerking omdat de benadeelde partij niet met medische stukken heeft onderbouwd dat hij een week niet heeft kunnen werken. Ook heeft hij miskend dat niet de omzetderving, maar de gederfde winst bepalend is voor de begroting van die schade.
De rechtbank overweegt het volgende.
Gelet op hetgeen in zaak A, onder 4 en 5 subsidiair is bewezenverklaard, is de vordering van de benadeelde partij toewijsbaar voor zover het ziet op de weggenomen contante geldbedragen. Nu van de weggenomen € 1.500,- reeds € 1.250,- door de verzekering is vergoed, zal de rechtbank de vordering tot het bedrag van € 250,- toewijzen.
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat bij de bepaling van de waarde van het weggenomen Rolex-horloge de vergelijking met nieuwe, ongedragen horloges niet opgaat. De benadeelde partij heeft verklaard dat hij het horloge bijna 10 jaar in zijn bezit had en dat hij het regelmatig heeft gedragen. In zoverre is de gestelde schade naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd en is de vordering niet-ontvankelijk.
Met betrekking tot de gestelde inkomstenderving overweegt de rechtbank het volgende. De benadeelde partij heeft zijn stelling dat hij zes dagen omzet heeft misgelopen voldoende onderbouwd. Met de verdediging is de rechtbank echter van oordeel dat verdachte daarmee de hoogte van zijn inkomstenderving niet voldoende heeft gestaafd, nu hij niet inzichtelijk heeft gemaakt wat de gederfde winst is. Ook heeft hij niet inzichtelijk gemaakt waarom hij over de gederfde inkomsten een derde aan inkomstenbelasting had moeten betalen. Anders dan de raadsvrouw van de benadeelde partij heeft gesteld kan de rechtbank niet zelf een schatting maken van de gederfde inkomsten, nu geen sprake is van een schadesoort die niet nauwkeurig kan worden begroot. Ook dit deel van de vordering is derhalve niet-ontvankelijk.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 250,-zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 juni 2019.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 4, 5 subsidiair en 6 ook rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 juni 2019.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De officier van justitie heeft oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd ten behoeve van alle benadeelde partijen.
De raadsvrouw heeft afwijzing bepleit van de vorderingen tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van alle benadeelde partijen. Daartoe heeft zij aangevoerd dat verdachte na zijn vrijlating tijdelijk betalingsonmachtig zal zijn en dat op 1 januari 2020 een wetswijziging in werking zal treden op grond waarvan bij betalingsonmachtigen niet langer de vervangende hechtenis omgezet zal worden. Daarnaast heeft de raadsvrouw erop gewezen dat de slachtoffers overwegend rechtspersonen zijn, zodat er minder reden is de inning van het verschuldigde uit handen te geven.
De rechtbank overweegt het volgende.
Niet is gebleken dat verdachte niet meer in staat zal zijn om de betalingsverplichtingen na te komen en ook overigens vormt de aankomende wetswijziging geen aanleiding om van oplegging van deze maatregel af te zien. De omstandigheid dat sommige benadeelde partijen rechtspersonen zijn, staat gelet op het bepaalde in artikel 36f, eerste lid Sr in samenhang met artikel 51a, eerste lid 1 Sv niet aan oplegging van de schadevergoedingsmaatregel in de weg. Wel ziet de rechtbank in de financiële positie waarin verdachte zich na ten uitvoerlegging van de gevangenisstraf naar alle waarschijnlijkheid zal bevinden, aanleiding om de vervangende hechtenis in afwijking van de oriëntatiepunten van het LOVS vast te stellen op zeven dagen per benadeelde partij.
In het belang van de benadeelde partijen voornoemd wordt daarom, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 28 augustus 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/701136-19, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 6 maart 2019 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 dagen subsidiair 50 dagen hechtenis met aftrek en een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 45, 57, 231, 310, 311, 312, 326 van het Wetboek van Strafrecht, 2 en 10 van de Opiumwet en 13 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart het in zaak A onder 5 primair en onder 7 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1, 2, 3, 4, 5 subsidiair, 6 en 8 en het in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
in zaak A
1
oplichting, meermalen gepleegd
2
poging tot oplichting, meermalen gepleegd
3

diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren

4
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven
5 subsidiair

diefstal

6
diefstal, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning door iemand die zich aldaar tegen de wil van de rechthebbende bevindt, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren
8
een identiteitsbewijs dat afgegeven is door een dienst of organisatie van vitaal of nationaal belang, valselijk opmaken
en
opzettelijk gebruik maken van een valselijk opgemaakt identiteitsbewijs dat afgegeven is door een dienst of organisatie van vitaal of nationaal belang
in zaak B
1
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie
2
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, aanhef en onder C, van de Opiumwet gegeven verbod
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
3 (drie) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd:
Oordop (itemnummer 5760929)
Electrasnoer oordop (itemnummer 5760930)
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
1. STK Ploertendoder (itemnummer 5760923)
1. STK Legitimatiebewijs (itemnummer 5760924)
1. STK Enveloppe, merk politie (itemnummer 5760925)
Gelast de teruggave aan verdachte van:
1. STK Notitieblok (itemnummer 5760927)
1. STK Sjaal (itemnummer 5760928)
1. STK Visitekaartje (itemnummer 5760931)
1. STK Portemonnee (itemnummer 5760932)
1. STK Ov-jaarkaart (itemnummer 5760934)
1. STK Creditcard, merk:Metrobank (itemnummer 5760933)
1. STK Creditcard (itemnummer 5760935)
1. STK GSM, merk Iphone 5 (itemnummer 5760936)
Wijst de vordering van D’Juice House B.V., toe tot € 4.811,30 (vierduizend achthonderdelf euro en dertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 16 mei 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan D’Juice House B.V. voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van D’Juice House B.C. € 4.811,30 (vierduizend achthonderdelf euro en dertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 16 mei 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 7 (zeven) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van [naam aangever] , toe tot € 960,- (negenhonderdzestig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 31 mei 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam aangever] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam aangever] , € 960,- (negenhonderdzestig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 31 mei 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 7 (zeven dagen) vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam eigenaar] , toe tot een bedrag van € 648,60 (zeshonderdachtenveertig euro en zestig cent), te weten € 148,60 (honderdachtenveertig euro en zestig cent) materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf daarover vanaf 9 mei 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening en € 500,- (vijfhonderd euro) immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf daarover vanaf 7 mei 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [naam eigenaar] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij [naam eigenaar] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam eigenaar] , te betalen de som van € 648,60 (zeshonderdachtenveertig euro en zestig cent), te weten € 148,60 (honderdachtenveertig euro en zestig cent) materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf daarover vanaf 9 mei 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening en € 500,- (vijfhonderd euro) immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf daarover vanaf 7 mei 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 7 (zeven) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van [benadeelde partij] toe tot € 252,30 (tweehonderdtweeënvijftig euro en dertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 7 mei 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] , € 252,30 (tweehonderdtweeënvijftig euro en dertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 7 mei 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 7 (zeven dagen) vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam 1] , toe tot een bedrag van € 1.445,- (duizend vierhonderdvijfenveertig euro cent), bestaande uit € 250,- (tweehonderdvijftig euro) materiële schade en € 1.195,- (duizend honderdvijfennegentig euro) immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf daarover vanaf 5 juni 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [naam 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij [naam 1] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 1] , te betalen de som van € 1.445,- (duizend vierhonderdvijfenveertig euro cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf daarover vanaf 5 juni 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 7 (zeven) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Gelast dat de niet ten uitvoer gelegde straf in de zaak met parketnummer 13/701136-19, te weten een gevangenisstraf van één maand, alsnog zal worden ten uitvoer gelegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. A.R.P.J. Davids en J.J.C.M. Wirken, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 december 2019.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.