8.3.Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich op geraffineerde wijze schuldig gemaakt aan een aanzienlijk aantal oplichtingen, pogingen daartoe en aan een woningoverval waarbij het slachtoffer wederrechtelijk van zijn vrijheid werd beroofd. Verdachte heeft, door zich voor te doen als politieambtenaar en daarbij een valse politiepas te tonen, het vertrouwen van zijn slachtoffers gewonnen. Zijn slachtoffers waren zeven ondernemers in de Amsterdamse binnenstad en bij drie van hen heeft verdachte met verzonnen verhalen over een politieonderzoek grote sommen geld en delen van de videobewakingsapparatuur afhandig gemaakt. Bij drie andere ondernemers mislukte het plan van verdachte omdat zijn slachtoffers op tijd achterdochtig werden. Naast de ondernemers heeft verdachte ook een slachtoffer in zijn eigen woning met deze werkwijze overrompeld. Daarbij heeft verdachte het slachtoffer handboeien omgedaan, waarna hij hem geld en een duur horloge afhandig heeft gemaakt.
Verdachte heeft zich bij zijn handelen enkel laten leiden door zijn eigen financiële gewin en heeft zijn slachtoffers niet alleen aanzienlijke financiële schade toegebracht, maar hen ook een onveilig gevoel gegeven. De rechtbank rekent het verdachte in het bijzonder aan dat hij zich bij deze feiten heeft voorgedaan als politieagent. Burgers moeten volledig vertrouwen kunnen hebben in de politie en burgers moeten ervan uit kunnen gaan dat zij in voorkomende gevallen werkelijk te maken hebben met de politie en niet met personen met verkeerde bedoelingen.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal met enig geweld in een winkel in de Amsterdamse binnenstad. Ook het slachtoffer van dit feit ondervindt nog altijd de gevolgen van dit handelen. Ten slotte heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een verboden wapen, te weten een ploertendoder en van een geringe hoeveelheid cocaïne.
Verdachte heeft weliswaar een aanzienlijk deel van de feiten bekend, maar heeft bij een deel van de feiten zijn handelen getracht te bagatelliseren, door te benadrukken dat hij alleen met praten en beslist niet met geweld probeerde te kijken hoe ver hij kon gaan. De rechtbank acht echter bewezen dat verdachte ook in een winkel er niet voor terug is gedeinsd om zich los te rukken nadat hij was betrapt. Van volledige opening van zaken door verdachte, zoals de raadsvrouw heeft gesteld, is geen sprake. Bovenal heeft verdachte de meest ernstige feiten die de rechtbank in dit vonnis bewezen heeft verklaard, namelijk de feiten die zien op de door hem gepleegde woningoverval, met klem ontkend. De rechtbank ziet in de gestelde openheid van zaken dan ook geen grond voor matiging van de op te leggen straf.
Verdachte heeft in het kader van zijn persoonlijke omstandigheden nog aangevoerd dat het tot het voorjaar goed ging, hij in Engeland werkte, de zorg had voor zijn zoontje en een stabiele relatie had. Hij is vanwege een zogenoemde TUL-zitting bij het gerechtshof Amsterdam, welke vordering TUL is afgewezen, afgereisd naar Nederland waarna zijn leven volgens eigen zeggen ‘op zijn kop is komen te staan’. Verdachte is gediplomeerd kok en kan direct aan de slag. Hoewel de rechtbank hieruit kan afleiden dat verdachte veel positieve omstandigheden heeft om een delictvrije toekomst op te bouwen, hebben deze omstandigheden kennelijk niet voorkomen dat hij zich aan ernstige strafbare feiten heeft schuldig gemaakt. In deze persoonlijke omstandigheden ziet de rechtbank daarom geen aanleiding voor matiging van de op te leggen straf.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van een uittreksel uit de justitiële documentatie van 20 augustus 2019, waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk wegens oplichting, valsheid in geschrift en diefstal met geweld en/of braak is veroordeeld.
De rechtbank acht, alles afwegende en gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) inzake woningoverval, winkeldiefstal gevolgd van licht geweld en oplichting, een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren passend en geboden. Dit is aanzienlijk lager dan de straf die door de officier van justitie is geëist. Dit komt omdat de straffen die doorgaans voor vergelijkbare feiten worden opgelegd, lager zijn dan de eis die de officier van justitie heeft gevorderd.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
Oordop (itemnummer 5760929)
Electrasnoer oordop (itemnummer 5760930)
1. STK Ploertendoder (itemnummer 5760923)
1. STK Legitimatiebewijs (itemnummer 5760924)
1. STK Enveloppe, merk politie (itemnummer 5760925)
De voorwerpen behoren aan verdachte toe. Nu met behulp van de oordop en het bijbehorende electrasnoer het in zaak A onder 1, 2, 4, 5 en 6 bewezen geachte is begaan, worden deze voorwerpen verbeurdverklaard.
Onttrekking aan het verkeer
Nu met behulp van de ploertendoder het in zaak B onder 1 bewezen geachte is begaan en het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet, wordt dit voorwerp onttrokken aan het verkeer.
Nu met behulp van het legitimatiebewijs in zaak A onder 1, 2, 4, 5, 6 en 8 bewezen geachte is begaan en het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet, wordt dit voorwerp onttrokken aan het verkeer.
Nu de enveloppe is bestemd tot het begaan van het in zaak A onder 1 en 2 bewezen geachte en het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang wordt dit voorwerp onttrokken aan het verkeer.
Ten aanzien van de benadeelde partij D’Juice House B.V.
De benadeelde partij D’Juice House B.V. vordert € 4.979,49 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot algehele toewijzing van de vordering.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De verdediging heeft primair afwijzing van de vordering bepleit. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de benadeelde partij geen uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel heeft overgelegd en geen inzage heeft gegeven in de verzekeringen die de winkel heeft afgesloten. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de vordering wegens het ontbreken van gegevens over de verzekering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat de behandeling ervan een onevenredige belasting van het geding zou opleveren. Meer subsidiair heeft de verdediging verzocht om de vordering af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren voor zover de benadeelde partij meer heeft gevorderd dan de door verdachte bekende € 4.000,-, nu het meerdere niet is onderbouwd met stukken. Dit geldt ook voor de gestelde kosten voor de videorecorder, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank stelt vast dat [naam 4] en [naam 5] ter zitting hebben toegelicht dat zij gezamenlijk eigenaar zijn van de holding die eigenaar is van D’Juice House B.V. Daarmee kunnen zij gemachtigd worden beschouwd tot indiening van de vordering. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat verdachte ter zitting het ten laste gelegde heeft bekend, te weten dat hij een bedrag van ongeveer € 4.800,- heeft weggenomen. De rechtbank acht de gevorderde € 4.811,30 dan ook toewijsbaar. Uit de vordering van de benadeelde partij en de verklaring van de benadeelde partij ter terechtzitting blijkt bovendien dat dit bedrag niet is vergoed. De door de raadsvrouw geopperde mogelijkheid dat de benadeelde partij hiervoor zou kunnen zijn verzekerd en deze mogelijk al schade heeft uitgekeerd, geeft geen aanleiding om hier aan te twijfelen.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot het bedrag van € 4.811,30 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 mei 2019, het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij heeft € 168,19 gevorderd voor een videorecorder. De rechtbank stelt vast dat verdachte volgens de aangifte geen videorecorder, maar een harde schijf van het beveiligingssysteem heeft meegenomen en ook is het gevorderde bedrag niet onderbouwd met stukken. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat het toelaten van nadere onderbouwing of bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam aangever]
De benadeelde partij [naam aangever] , handelend onder de naam [naam massagesalon] , vordert in totaal € 1.760,-, te weten € 1.415,- aan materiële schadevergoeding en € 350,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van het deel van de vordering dat ziet op materiële schade en niet-ontvankelijkverklaring van het deel dat ziet op immateriële schade.
De verdediging heeft primair afwijzing van de vordering bepleit. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de benadeelde partij geen uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel heeft overgelegd. Subsidiair heeft de raadsvrouw de vordering betwist, voor zover de vordering een bedrag van € 960,- overstijgt. Verdachte betwist dat hij € 455,- van [naam aangeefster] heeft meegenomen en het deel van de vordering dat ziet op immateriële schade komt niet voor vergoeding in aanmerking omdat niet is onderbouwd dat daarvan sprake is.
Ter zitting heeft [naam aangever] toegelicht dat zijn bedrijf een eenmanszaak is.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is tot € 960,- niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank voor dit deel niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom in zoverre worden toegewezen.
Het overige deel van de gevorderde materiële schadevergoeding ziet niet op schade die door [naam aangever] of zijn bedrijf is geleden, maar door zijn werkneemster [naam aangeefster] . De benadeelde partij is in dit deel van de vordering dan ook niet-ontvankelijk.
Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van immateriële schade overweegt de rechtbank het volgende.
Artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek brengt, voor zover voor de beoordeling van belang, mee dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien hij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. De enkele verklaring van de benadeelde partij dat hij als gevolg van het strafbare feit angst- en schaamtegevoelens heeft is daartoe onvoldoende. De stelling dat het bedrijf van de benadeelde persoon in zijn goede naam is aangetast en daardoor schade heeft geleden erin bestaand dat klanten zijn weggebleven nadat zij hebben gezien of gehoord dat er politie in de zaak is geweest vanwege een bestolen klant of vals geld, is –hoewel voorstelbaar- onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij zal in dit deel van zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard omdat dit een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam eigenaar]
De benadeelde partij [naam eigenaar] vordert in totaal € 1.348,60, te weten € 148,60 aan materiële schadevergoeding en € 1.200,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot algehele toewijzing van de vordering.
De verdediging heeft, voor zover de rechtbank het geweldsaspect bewezen acht, de hoogte van de vordering ter terechtzitting betwist. De raadsvrouw stelt dat de benadeelde partij niet heeft onderbouwd dat de gestelde materiële schade rechtstreeks het gevolg is van het tenlastegelegde. Dat geldt volgens de raadsvrouw ook voor de slijmbeursontsteking, waarop de vordering tot vergoeding van immateriële schade deels is gebaseerd. Ook het gestelde geestelijk letsel is onvoldoende onderbouwd, aldus de raadsvrouw.
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 3 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Blijkens het meegezonden overzicht heeft zij de kosten voor het medisch onderzoek twee dagen na het bewezenverklaarde feit gemaakt. Daarmee staat, bij gebreke aan een gemotiveerde betwisting daarvan, naar het oordeel van de rechtbank vast dat deze kosten daarvan het rechtstreekse gevolg waren. De rechtbank wijst de vordering in zoverre toe.
Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van immateriële schade overweegt de rechtbank het volgende.
Artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek brengt, voor zover voor de beoordeling van belang, mee dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien hij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat het rechtstreekse verband tussen het stafbare feit, waarbij bewezen is verklaard dat verdachte zich heeft losgerukt, en de later vastgestelde slijmbeursontsteking onvoldoende zijn onderbouwd. Wel staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het strafbare feit, in het bijzonder het door verdachte toegepaste geweld, geestelijk letsel heeft opgelopen en in die zin in haar persoon is aangetast. De benadeelde partij heeft dit onderbouwd met een brief van haar psycholoog. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 mei 2019.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat het toelaten van nadere onderbouwing of bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 369,30 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 mei 2019.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot algehele toewijzing van de vordering.
De verdediging heeft de vordering, voor zover deze ziet op de etalagepop, wel betwist. Volgens de raadsvrouw blijkt uit de overgelegde stukken niet dat de paspop onbruikbaar is geraakt, noch waarom dit hetzelfde type betreft als de etalagepop in de overgelegde advertentie.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 3 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is, voor zover deze ziet op de camera, niet betwist. De daarvoor gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 mei 2019.
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat de gestelde schade aan de etalagepop onvoldoende is onderbouwd. In de aangifte heeft de benadeelde partij geen melding gemaakt van schade aan de etalagepop. In haar vordering tot schadevergoeding heeft zij enkel gesteld dat de etalagepop niet kon worden gerepareerd en onherstelbaar beschadigd is. Niet is toegelicht en ook niet is onderbouwd, wat de aard van de schade was. De benadeelde partij zal voor dit deel niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat het toelaten van nadere onderbouwing of bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam 1]
De benadeelde partij [naam 1] vordert in totaal € 10.878,-, te weten € 9.683,- aan materiële schadevergoeding en € 1.195 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 5 subsidiair en 6 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot algehele toewijzing van de vordering.
De raadsvrouw heeft allereerst verzocht de vordering, voor zover die ziet op de Rolex af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren nu de benadeelde partij die ten onrechte heeft gebaseerd op de huidige marktwaarde van niet gedragen horloges. Daarnaast heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het gevorderde bedrag dat ziet op het contante geld niet voor vergoeding in aanmerking komt omdat de benadeelde partij niet heeft aangetoond, bijvoorbeeld met bankafschriften, dat dit geld van hem was en bij hem thuis lag. De gevorderde inkomstenderving komt ook niet voor vergoeding in aanmerking omdat de benadeelde partij niet met medische stukken heeft onderbouwd dat hij een week niet heeft kunnen werken. Ook heeft hij miskend dat niet de omzetderving, maar de gederfde winst bepalend is voor de begroting van die schade.
De rechtbank overweegt het volgende.
Gelet op hetgeen in zaak A, onder 4 en 5 subsidiair is bewezenverklaard, is de vordering van de benadeelde partij toewijsbaar voor zover het ziet op de weggenomen contante geldbedragen. Nu van de weggenomen € 1.500,- reeds € 1.250,- door de verzekering is vergoed, zal de rechtbank de vordering tot het bedrag van € 250,- toewijzen.
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat bij de bepaling van de waarde van het weggenomen Rolex-horloge de vergelijking met nieuwe, ongedragen horloges niet opgaat. De benadeelde partij heeft verklaard dat hij het horloge bijna 10 jaar in zijn bezit had en dat hij het regelmatig heeft gedragen. In zoverre is de gestelde schade naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd en is de vordering niet-ontvankelijk.
Met betrekking tot de gestelde inkomstenderving overweegt de rechtbank het volgende. De benadeelde partij heeft zijn stelling dat hij zes dagen omzet heeft misgelopen voldoende onderbouwd. Met de verdediging is de rechtbank echter van oordeel dat verdachte daarmee de hoogte van zijn inkomstenderving niet voldoende heeft gestaafd, nu hij niet inzichtelijk heeft gemaakt wat de gederfde winst is. Ook heeft hij niet inzichtelijk gemaakt waarom hij over de gederfde inkomsten een derde aan inkomstenbelasting had moeten betalen. Anders dan de raadsvrouw van de benadeelde partij heeft gesteld kan de rechtbank niet zelf een schatting maken van de gederfde inkomsten, nu geen sprake is van een schadesoort die niet nauwkeurig kan worden begroot. Ook dit deel van de vordering is derhalve niet-ontvankelijk.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 250,-zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 juni 2019.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 4, 5 subsidiair en 6 ook rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 juni 2019.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De officier van justitie heeft oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd ten behoeve van alle benadeelde partijen.
De raadsvrouw heeft afwijzing bepleit van de vorderingen tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van alle benadeelde partijen. Daartoe heeft zij aangevoerd dat verdachte na zijn vrijlating tijdelijk betalingsonmachtig zal zijn en dat op 1 januari 2020 een wetswijziging in werking zal treden op grond waarvan bij betalingsonmachtigen niet langer de vervangende hechtenis omgezet zal worden. Daarnaast heeft de raadsvrouw erop gewezen dat de slachtoffers overwegend rechtspersonen zijn, zodat er minder reden is de inning van het verschuldigde uit handen te geven.
De rechtbank overweegt het volgende.
Niet is gebleken dat verdachte niet meer in staat zal zijn om de betalingsverplichtingen na te komen en ook overigens vormt de aankomende wetswijziging geen aanleiding om van oplegging van deze maatregel af te zien. De omstandigheid dat sommige benadeelde partijen rechtspersonen zijn, staat gelet op het bepaalde in artikel 36f, eerste lid Sr in samenhang met artikel 51a, eerste lid 1 Sv niet aan oplegging van de schadevergoedingsmaatregel in de weg. Wel ziet de rechtbank in de financiële positie waarin verdachte zich na ten uitvoerlegging van de gevangenisstraf naar alle waarschijnlijkheid zal bevinden, aanleiding om de vervangende hechtenis in afwijking van de oriëntatiepunten van het LOVS vast te stellen op zeven dagen per benadeelde partij.
In het belang van de benadeelde partijen voornoemd wordt daarom, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 28 augustus 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/701136-19, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 6 maart 2019 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 dagen subsidiair 50 dagen hechtenis met aftrek en een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten.