Op 5 december 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1986, die werd beschuldigd van belaging, bedreiging en mishandeling. De zaak kwam voort uit een conflict tussen de verdachte en zijn ex-partner, [slachtoffer 1], en haar vader, [slachtoffer 2]. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 21 november 2019 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. G.M. Kolman, en de raadsman, mr. K.H.T. van Gijssel, aanwezig waren.
De tenlastelegging omvatte meerdere feiten, waaronder het stelselmatig volgen van [slachtoffer 1], het versturen van bedreigende berichten via sociale media, en het fysiek aanvallen van [slachtoffer 2]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan bedreiging van [slachtoffer 1] en mishandeling van [slachtoffer 2], maar sprak hem vrij van de belaging. De rechtbank overwoog dat de bedreigingen die aan [slachtoffer 1] waren gericht, bewezen konden worden, terwijl de belaging niet voldoende kon worden aangetoond door objectief bewijs.
De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van zes weken op, met aftrek van voorarrest, en bepaalde dat hij zich aan bijzondere voorwaarden moest houden, waaronder een contactverbod met de slachtoffers. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij [slachtoffer 2] een schadevergoeding van € 244,44 ontving, terwijl de vordering van [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, vooral gezien de relationele context waarin deze zich hebben afgespeeld.