Op 28 december 2018 heeft de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 51,40. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de heffingsambtenaar heeft dit bezwaar op 17 januari 2019 ongegrond verklaard. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank. De zitting vond plaats op 26 november 2019, waar eiser aanwezig was en de heffingsambtenaar vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. Eiser had zijn auto op 20 december 2018 om 20:17 uur geparkeerd zonder parkeerbelasting te betalen. Eiser stelde dat zijn situatie uitzonderlijk was, omdat hij slechts enkele seconden had geparkeerd en direct weer was weggereden toen hij zich realiseerde dat hij zijn portemonnee was vergeten. De rechtbank oordeelde echter dat, ongeacht de duur van het parkeren, de verplichting om parkeerbelasting te betalen vanaf het eerste moment geldt. Eiser heeft bevestigd dat er geen uitzonderingen van toepassing waren volgens de Parkeerverordening.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor vergoeding van het griffierecht. Eiser heeft de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Amsterdam binnen zes weken na de verzending van het proces-verbaal.