ECLI:NL:RBAMS:2019:9052

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 december 2019
Publicatiedatum
4 december 2019
Zaaknummer
13/728160-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voorhanden hebben handgranaat en hennep in bedrijf

Op 4 december 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een handgranaat en het aanwezig hebben van hennep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 31 oktober 2017 in Amsterdam een handgranaat van categorie II en ongeveer 6,5 kilogram hennep voorhanden had. De verdachte was aanwezig tijdens de zitting op 20 november 2019, waar de officier van justitie, mr. K. Duker, zijn vordering heeft gepresenteerd. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en zijn raadsman, mr. M.A.M. Pijnenburg, in overweging genomen. De verdachte heeft bekend de handgranaat voorhanden te hebben gehad, maar ontkende wetenschap te hebben van de hennep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk op de hoogte was van de hennep, gezien de omstandigheden in zijn bedrijf en de contacten met anderen uit het criminele circuit. De rechtbank sprak de verdachte vrij van medeplegen, omdat er onvoldoende bewijs was voor nauwe en bewuste samenwerking met anderen. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/728160-17
Datum uitspraak: 4 december 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1965 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[BRP-adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 november 2019. Verdachte was hierbij aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. K. Duker, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.A.M. Pijnenburg, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort samengevat – tenlastegelegd dat hij samen met een ander, of alleen
1.een handgranaat voorhanden heeft gehad in de periode van 31 oktober 2016 tot en met 31 oktober 2017;
2.opzettelijk 6,5 kilo hennep aanwezig heeft gehad op 31 oktober 2017.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
Beide feiten kunnen op grond van het procesdossier worden bewezen.
Verdachte heeft bekend de handgranaat voorhanden te hebben gehad. Daarnaast is op de handgranaat het DNA-materiaal van medeverdachte [medeverdachte] aangetroffen, waardoor sprake is van medeplegen. Verdachte heeft ontkend wetenschap te hebben gehad van de hennep die in zijn bedrijf is aangetroffen. Gelet op de telefoongesprekken en de observaties waaruit is gebleken dat meerdere mensen uit het criminele circuit zich veelvuldig ophielden in het bedrijf van verdachte en veelvuldig contact met hem hadden, kan niet worden gezegd dat verdachte niet wist van de bij hem aangetroffen hennep.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde. Verdachte heeft bekend de handgranaat aanwezig te hebben gehad.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde voorhanden hebben van hennep heeft de raadsman vrijspraak bepleit omdat het procesdossier geen blijk geeft van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat verdachte wist van de bij hem in het bedrijf aangetroffen hennep. Het bedrijf van verdachte is groot en heeft veel open deuren waar allerlei personen misbruik van kunnen hebben gemaakt. De hennep lag niet open en bloot in het bedrijf en er zijn geen DNA-sporen van verdachte aangetroffen op de hennep.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen van oordeel dat beide ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen. Zij overweegt daartoe het volgende.
3.3.1
Ten aanzien van het voorhanden hebben van de handgranaat
Verdachte heeft bekend de handgranaat voorhanden te hebben gehad die bij hem in zijn bedrijf is aangetroffen.
Uit het procesdossier is echter niet gebleken dat sprake is van medeplegen en verdachte wordt van dat deel van de tenlastelegging vrijgesproken. Dat het DNA-materiaal van medeverdachte [medeverdachte] op de handgranaat is aangetroffen, maakt niet zonder meer dat sprake is van de voor medeplegen vereiste
nauwe en bewuste samenwerking. Uit het procesdossier komt naar voren dat er wel contact met medeverdachte [medeverdachte] heeft plaatsgevonden, maar ook dit contact is onvoldoende om te bewijzen dat sprake was van medeplegen. Het procesdossier geeft geen blijk van afspraken tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] .
3.3.2
Ten aanzien van het aanwezig hebben van de hennep
In het bedrijf van verdachte zijn in een opslagruimte die door een afgesloten deur en een trap werd gescheiden van de daaronder liggende bandenopslag, zeven grote emmers en een plastic zak met hennep aangetroffen. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij toegang had tot de opslagruimte. Ook heeft hij verklaard gebruik te hebben gemaakt van die ruimte voor de opslag van banden en dat hij daar ook kwam voor die banden. Uit het procesdossier blijkt dat de emmers en de daarop liggende plastic zak open en bloot in het zicht tegen een wand van de ruimte stonden. De emmers waren niet afgedekt door een zijl of iets dergelijks. Daarnaast gaat het om zeven emmers met elk een inhoud van tien liter, met een opvallende rode deksel en met in opvallende rode letters de opdruk FEBO. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij niet wist van deze emmers, deze nog nooit had gezien en daarom niet wist dat er hennep in zat dan ook ongeloofwaardig. Zeker nu op de emmers een plastic zak met gedraaide hennepjoints lag. Verdachte had wetenschap van de hennep en had daar ook de beschikkingsmacht over. Dat de sleutel van het slot van de deur op de traptrede lag en dat de opslagruimte daardoor ook toegankelijk was voor anderen, maakt dat niet anders.
Verdachte wordt vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen omdat het procesdossier onvoldoende blijk geeft van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en anderen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1:
op 31 oktober 2017 te Amsterdam, een handgranaat van categorie II, te weten een intacte handgranaat van het type M75, model M52, voorzien van een slagpen die onder veerdruk staat waarmee de ontsteking kan worden geactiveerd waarna het slagpijpje zal detoneren, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door middel van ontploffing, voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van feit 2:
op 31 oktober 2017 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 6,5 kilogram van een materiaal bevattende hennep.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijs

Dit vonnis betreft een zogenaamd verkort vonnis. De rechtbank zal de bewijsmiddelen waarop de bewezenverklaring is gebaseerd uitwerken als tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1
Eis van de officier van justitie
Verdachte moet worden veroordeeld tot een taakstraf van honderdtwintig uur, met aftrek van voorarrest.
8.2
Strafmaatverweer van de verdediging
Een gevangenisstraf zou het einde van het bedrijf en van de financiën van verdachte betekenen. De door de officier van justitie geëiste strafeis is redelijk en er moet dan ook worden aangesloten bij de eis of er moet een straf worden opgelegd die overeenkomt met de eis.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straffen rekening gehouden met de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan, en heeft daarbij gelet op de persoon en de omstandigheden van verdachte zoals bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een voorwaardelijke vrijheidsbenemende straf en een taakstraf en bij de vaststelling van de duur van beide straffen in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft een handgranaat voorhanden gehad. Dit soort explosieven brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee. Zeker nu het gaat om een bandenbedrijf waar mensen werken en veel bezoekers komen en dit bedrijf zich bevindt in een drukke buurt waar veel mensen wonen. Uit het wapenonderzoek is gebleken dat wanneer de pin uit de handgranaat wordt getrokken, de handgranaat binnen vier seconden ontploft.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van ruim zes kilo hennep. De rechtbank gaat ervan uit dat hij daarmee een bijdrage heeft geleverd aan de handel in en verspreiding van voor de gezondheid schadelijke softdrugs en de daarmee gepaard gaande vermogens- en andere criminaliteit.
De rechtbank houdt rekening met de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en zoekt aansluiting bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van rechters waarbij voor het voorhanden hebben van een handgranaat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden passend wordt geacht. Voor het aanwezig hebben van een hoeveelheid softdrugs tussen de vijf en tien kilo wordt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden passend geacht. Vervolgens beoordeelt de rechtbank of er omstandigheden zijn op grond waarvan in het voordeel of het nadeel van verdachte van deze uitgangspunten moet worden afgeweken.
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte van 24 oktober 2019 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Dit strafblad vormt dus geen reden om aan verdachte een hogere of lagere straf op te leggen.
Ook houdt de rechtbank rekening met de redelijke termijn. Een verdachte heeft recht op berechting van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Als uitgangspunt geldt dat binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn door de rechtbank moet zijn beslist, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Daarbij kan gedacht worden aan de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte of zijn advocaat op het procesverloop en de manier waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De redelijke termijn in deze zaak is gaan lopen op het moment waarop verdachte in verzekering werd gesteld. Dat was op 7 november 2017. Dit betekent dat, als zich geen bijzonderheden voor doen, de zaak op 7 november 2019 afgerond had moeten zijn. Het procesdossier was eind juni 2018 gereed. De planning van de inhoudelijke behandeling van de zitting heeft té lang op zich laten wachten. De rechtbank vindt dan ook dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank zal mede daarom geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Daarbij betrekt de rechtbank dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf grote (financiële) gevolgen voor het bedrijf van verdachte en zijn persoonlijke omgeving heeft.
Uit het oogpunt van generale preventie en gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten acht de rechtbank een forse taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats.
Gelet op het voorgaande, ziet de rechtbank aanleiding om af te wijken van de door de officier van justitie geëiste straf. De rechtbank komt tot de volgende strafoplegging. Verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van twee jaar.

9.Beslag

Onder verdachte is het volgende in beslag genomen:
- A Geld Euro
5476029; restbedrag 44,99 euro
- Geld Euro
5476029
Of het inbeslaggenomen geld toebehoort aan verdachte is de rechtbank niet bekend en zal daarom aan de rechthebbende worden geretourneerd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht,
de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie
en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
240 (tweehonderdveertig) uur. Wanneer verdachte deze taakstraf niet naar behoren heeft verricht, zal vervangende hechtenis worden toegepast van 120 (honderdtwintig) dagen.
Gelast de
teruggaveaan de rechthebbende van:
- A Geld Euro
5476029; restbedrag 44,99 euro
- Geld Euro
5476029
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Knol, voorzitter,
mrs. F.W. Pieters en J.G. Vegter, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.A. Mud, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 december 2019.
[(...)]