ECLI:NL:RBAMS:2019:9050

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 december 2019
Publicatiedatum
4 december 2019
Zaaknummer
8048960 CV EXPL 19-19757
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstekvonnis in een geschil over een reisovereenkomst en informatieverplichtingen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 9 december 2019 een vonnis gewezen in een geschil tussen Corendon International Travel B.V. (eiseres) en een consument (gedaagde) die niet is verschenen. De eiseres had bij exploot van dagvaarding op 28 augustus 2019 gevorderd dat de gedaagde partij zou worden veroordeeld tot betaling van € 1.852,65, met nevenvorderingen. De gedaagde partij had echter niet tijdig geantwoord op de dagvaarding, waardoor verstek werd verleend. De eiseres stelde dat de gedaagde op 5 januari 2019 een pakketreis had geboekt en dat zij aan haar informatieverplichtingen had voldaan, maar de kantonrechter oordeelde dat de dagvaarding niet voldeed aan de eisen van artikel 111 lid 2 onder d Rv en artikel 21 Rv. De eiseres was in de gelegenheid gesteld om haar vordering nader te onderbouwen, maar voldeed niet aan de wettelijke vereisten voor precontractuele informatieverplichtingen zoals vastgelegd in artikel 7:502 BW en artikel 7:503 BW. De kantonrechter concludeerde dat de vordering onvoldoende was onderbouwd en wees deze af, waarbij de eiseres werd veroordeeld in de proceskosten die aan de zijde van de gedaagde partij tot op heden op nihil werden begroot.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 8048960 CV EXPL 19-19757
vonnis van: 9 december 2019
fno.: 393

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

Corendon International Travel B.V.

gevestigd te Amsterdam
eiseres
gemachtigde: Nouta Westland gerechtsdeurwaarders
t e g e n

[gedaagde]

wonende te [woonplaats]
gedaagde
niet verschenen

Verloop van de procedureBij exploot van dagvaarding van 28 augustus 2019 heeft eisende partij gevorderd dat gedaagde partij zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.852,65 met nevenvordering(en), één en ander zoals in de dagvaarding nader omschreven.

Gedaagde partij heeft niet (tijdig) geantwoord en evenmin uitstel gevraagd, zodat tegen deze verstek is verleend.
Gedaagde partij is consument, althans wordt vermoed consument te zijn.
Bij tussenvonnis van 7 oktober 2019 is eisende partij in de gelegenheid gesteld om het bijgevoegde informatieformulier in te vullen, dit ingevulde formulier en de daarin aangeven stukken in het geding te brengen en een kopie hiervan aan gedaagde partij te sturen met de mededeling dat deze hierop kan reageren.
Eisende partij heeft op 4 november 2019 een akte ingediend.
Gedaagde partij heeft niet gereageerd.
Vervolgens is een datum voor vonnis bepaald.

Gronden van de beslissingEisende partij vordert betaling van € 1.852,65 aan hoofdsom, vermeerderd met rente en kosten.

Op grond van artikel 111 lid 2 onder d Rv dient de dagvaarding de eis en de gronden daarvan te vermelden en op grond van artikel 21 Rv dient eisende partij de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren.
Daaraan voldoet de dagvaarding niet volledig.
Eisende partij stelt bij dagvaarding – kort weergegeven – het volgende. Gedaagde partij heeft op 5 januari 2019 een pakketreis geboekt. Eisende partij stelt dat zij aan de precontractuele en contractuele informatieverplichtingen heeft voldaan en verwijst naar de door haar overgelegde productie van de factuur tevens bevestiging van de boeking, een printscreen van een pagina van haar website waarop de contactgegevens van eisende partij staan vermeld en een kopie van de algemene voorwaarden van Corendon, ANVR, SGR en het Calamiteitenfonds. Gedaagde partij heeft ondanks herhaalde aanmaningen niets betaald, zodat de reis als geannuleerd moet worden beschouwd. Op grond van artikel 10.2 van de overeengekomen ANVR-voorwaarden is gedaagde partij 40 % van de reissom aan annuleringskosten verschuldigd. Het ANVR annuleringsbeding is geen oneerlijk beding in de zin van de richtlijn 93/13, aldus – steeds – eisende partij.
Bij dagvaarding is onvoldoende gesteld en is niet gebleken dat, en zo ja op welke wijze, aan de wettelijke (pre)contractuele informatieverplichtingen ter zake van de aan de vordering ten grondslag liggende reisovereenkomst is voldaan.
Eisende partij is vervolgens in de gelegenheid gesteld haar vordering alsnog nader te onderbouwen met alle voor de beslissing van belang zijnde feiten door invulling van de vragen van het formulier, waar nodig de vragen toe te lichten en de daarin aangegeven stukken in het geding te brengen.
Eisende partij heeft de vragen van het formulier beantwoord, waarbij zij stelt dat de reisovereenkomst online is geboekt. Voorts stelt zij dat aan de precontractuele en contractuele verplichtingen is voldaan, maar verwijst slechts naar hetgeen zij bij dagvaarding heeft opgemerkt en overgelegd. Eisende partij heeft bij de akte geen producties overgelegd.
Uit de stellingen van eisende partij en de bij dagvaarding overgelegde stukken, waar zij in haar akte naar verwijst, blijkt niet dat aan de precontractuele informatieverplichtingen als genoemd in de onderdelen onder a tot en met h van artikel 7:502 lid 1 BW is voldaan, en dat de standaardinformatie als bedoeld in bijlage I deel A of deel B van de richtlijn 2015/2302 is verstrekt.
Op grond van artikel 7:503 BW jo artikel 7:504 BW dient de overeenkomst, dan wel de bevestiging daarvan die op een duurzame drager moet worden verstrekt, alle verplichte precontractuele informatie te bevatten. Deze informatie dient op een duidelijke, begrijpelijke en in het oog springende manier te worden verstrekt (artikel 7:502 lid 4 BW). Daarnaast dienen daarbij de algemene voorwaarden te worden verstrekt.
Uit de als productie overgelegde ‘bevestiging en factuur’ met vermelding van de reissom blijkt echter niet dat deze (pre)contractuele informatie is verstrekt. Daarin wordt slechts gesteld dat op alle pakketreizen de voorwaarden van Corendon, ANVR, SGR en het Calamiteitenfonds van toepassing zijn. Voorts is niet gesteld of gebleken dat deze voorwaarden voor aanvang van de overeenkomst (digitaal) zijn verstrekt. Zelfs indien deze vier sets algemene voorwaarden voor het sluiten van de overeenkomst zijn overgelegd, voldoet een enkele verwijzing naar deze voorwaarden in de bevestiging van de reisovereenkomst naar het oordeel van de kantonrechter niet aan het wettelijke vereiste dat de pakketovereenkomst, daarin begrepen de op grond van artikel 7:502 BW verstrekte informatie, in heldere en begrijpelijke taal moet zijn opgesteld.
Uit voornoemde factuur blijkt dat de algemene informatie met betrekking tot de reis in een begeleidende e-mail staat en dat gedaagde partij binnen enkele dagen na boeking een nieuwe boekingsbevestiging van eisende partij zal ontvangen. Deze zijn echter niet overgelegd.
Naar het oordeel van de kantonrechter voldoet derhalve ook deze toelichting van eisende partij niet aan de voorschriften van de artikelen 21 Rv en 111 Rv. De vordering wordt daarom als onvoldoende onderbouwd afgewezen.
Mitsdien wordt beslist als volgt.

Beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt eisende partij in de proceskosten die aan de zijde van gedaagde partij tot op heden begroot worden op nihil.
Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 december 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.