ECLI:NL:RBAMS:2019:9049

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 december 2019
Publicatiedatum
4 december 2019
Zaaknummer
7942626 CV EXPL 19-16566
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot betaling in energieovereenkomst wegens onvoldoende onderbouwing van precontractuele informatieverplichtingen

In deze zaak heeft de eisende partij, Intrum Nederland B.V., bij exploot van dagvaarding van 26 juli 2019, de gedaagde partij, een consument, aangesproken tot betaling van een bedrag van € 1.882,51. De gedaagde partij is niet verschenen en heeft niet tijdig geantwoord, waardoor verstek is verleend. De eisende partij heeft in een tussenvonnis van 2 september 2019 de gelegenheid gekregen om het bijgevoegde informatieformulier in te vullen en relevante stukken in te dienen. Op 22 oktober 2019 heeft de eisende partij een akte ingediend, maar de gedaagde partij heeft niet gereageerd.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding niet voldoet aan de eisen van artikel 111 lid 2 onder d Rv en artikel 21 Rv, omdat de eis en de gronden daarvan niet volledig zijn vermeld. De eisende partij heeft gesteld dat er een overeenkomst tot levering van energie is aangegaan, maar heeft niet aangetoond dat aan de wettelijke precontractuele informatieverplichtingen is voldaan. De kantonrechter heeft de eisende partij in de gelegenheid gesteld om de vordering te onderbouwen, maar de ingediende stukken waren onvoldoende. De eisende partij heeft niet aangetoond dat de consument voorafgaand aan de overeenkomst op begrijpelijke wijze is geïnformeerd over de belangrijkste kenmerken van de diensten en de voorwaarden.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter geoordeeld dat de vordering onvoldoende onderbouwd is en heeft deze afgewezen. De eisende partij is veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde partij op nihil zijn begroot. Dit vonnis is uitgesproken door mr. E. Pennink op 9 december 2019.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 7942626 CV EXPL 19-16566
vonnis van: 9 december 2019
fno.: 991

vonnis van de kantonrechter

i n z a k e

Intrum Nederland B.V.

gevestigd te Amersfoort
eisende partij
gemachtigde: Inkassier Gerechtsdeurwaarders & Incasso
t e g e n

[gedaagde]

wonende te [woonplaats]
gedaagde partij
niet verschenen

Verloop van de procedure

Bij exploot van dagvaarding van 26 juli 2019 heeft eisende partij gevorderd dat gedaagde partij zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.882,51 met nevenvordering(en), één en ander zoals in de dagvaarding nader omschreven.
De gedaagde partij heeft niet (tijdig) geantwoord en evenmin uitstel gevraagd, zodat tegen deze verstek is verleend.
Gedaagde partij is consument, althans wordt vermoed consument te zijn.
Bij tussenvonnis van 2 september 2019 is eisende partij in de gelegenheid gesteld om het bijgevoegde informatieformulier in te vullen en dit ingevulde formulier en de daarin aangegeven stukken in het geding te brengen, en een kopie hiervan aan gedaagde partij te sturen met de mededeling dat deze hierop kan reageren.
Eisende partij heeft op 22 oktober 2019 een akte ingediend.
Gedaagde partij heeft niet gereageerd.
Vervolgens is een datum voor vonnis bepaald.

Gronden van de beslissing

Op grond van artikel 111 lid 2 onder d Rv dient de dagvaarding de eis en de gronden daarvan te vermelden en op grond van artikel 21 Rv dient eisende partij de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren.
Daaraan voldoet de dagvaarding niet.
Eisende partij stelt bij dagvaarding - kort weergegeven - dat gedaagde partij een overeenkomst tot levering van energie is aangegaan. Uit hoofde van deze overeenkomst heeft gedaagde partij de verplichting tot betaling van voorschotbedragen en facturatie ten bedrage van € 1.456,30 exclusief rente en (proces)kosten. Bij de dagvaarding is als productie overgelegd een deel van de algemene voorwaarden, een summier factuuroverzicht en een “14-dagenbrief” zonder ingevulde gegevens en bedragen.
Bij dagvaarding is niet gesteld en ook is niet gebleken dat, en zo ja op welke wijze, aan de wettelijke (pre)contractuele informatieverplichtingen ter zake van de aan de vordering ten grondslag liggende overeenkomst is voldaan. Deze informatieverplichtingen zijn te beschouwen als verbintenissen die uit de wet voortvloeien. De overeenkomst, en een bevestiging van de wettelijk verplichte informatie, is ook niet overgelegd.
Eisende partij is vervolgens in de gelegenheid gesteld haar vordering alsnog te onderbouwen met alle voor de beslissing van belang zijnde feiten door invulling van de vragen van het formulier, waar nodig de vragen toe te lichten en de daarin aangegeven stukken, waaronder de overeenkomst, in het geding te brengen.
Eisende partij heeft bij akte de vragen van het formulier beantwoord en als productie overgelegd de aanmeldbrief, de bevestigingsbrief met overeenkomst, de algemene voorwaarden, een eindafrekening en de verzonden brieven in verband met het uitblijven van betaling. Eisende partij stelt dat de overeenkomst online tot stand is gekomen. Eisende partij stelt ook dat zij aan de precontractuele informatieverplichtingen heeft voldaan en verwijst naar de inhoud van de aanmeldbevestiging en de bevestigingsbrief met de overeenkomst.
Naar het oordeel van de kantonrechter voldoet ook deze toelichting van eisende partij niet aan de voorschriften van de artikelen 21 en 111 Rv. Ter toelichting geldt het volgende.
De eisende partij heeft onvoldoende toegelicht en ook niet met stukken onderbouwd dat vóór het sluiten van de overeenkomst op afstand ook aan de wettelijke precontractuele informatieverplichtingen van artikel 6:230m BW is voldaan, hoewel zij daartoe bij akte van 2 september 2019 wel in de gelegenheid is gesteld. Eisende partij had bijvoorbeeld schermafdrukken van het gehele aanmeldproces met een toelichting kunnen overleggen. De enkele verwijzing van eisende partij naar de verstrekte informatie in de aanmeldbevestiging en de bevestigingsbrief met de overeenkomst is echter onvoldoende, nu daaruit niet blijkt dat op begrijpelijke wijze informatie is verschaft aan de consument voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst.
Eisende partij heeft een bevestiging van onder meer de voornaamste kenmerken van de zaken en diensten, de identiteit en het geografisch adres, telefoonnummer en e-mailadres van eisende partij, de prestaties en de overeengekomen prijs, de wijze van betaling, de levering, de duur van de overeenkomst en het recht op ontbinding van de overeenkomst op een duurzame drager aan gedaagde partij verstrekt. Tevens is een link naar een modelformulier voor herroeping en de algemene voorwaarden overgelegd. Geoordeeld wordt dat daarmee is voldaan aan het verstrekken van deze wettelijke informatie-verplichtingen op een duurzame drager.
Nu eisende partij, zoals hierboven is overwogen, nog onvoldoende heeft toegelicht en ook niet met stukken onderbouwd dat vóór het sluiten van de overeenkomst op afstand ook aan de wettelijke precontractuele informatieverplichtingen van artikel 6:230m BW is voldaan, wordt de vordering als onvoldoende onderbouwd afgewezen.

Beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt eisende partij in de proceskosten die aan de zijde van gedaagde partij tot op heden worden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Pennink, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.