ECLI:NL:RBAMS:2019:9029

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 november 2019
Publicatiedatum
3 december 2019
Zaaknummer
13/730024-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorhanden hebben van 292 gram cocaïne en voorbereidingshandelingen in strijd met de Opiumwet

Op 22 november 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van 292 gram cocaïne en het verrichten van voorbereidingshandelingen in strijd met de Opiumwet. De zaak kwam voort uit een melding dat een woning in Amsterdam gebruikt werd voor de vervaardiging van verdovende middelen. Na observatie door de politie werd op 20 juni 2019 de woning doorzocht, waarbij cocaïne en diverse goederen die gebruikt konden worden voor de productie van drugs werden aangetroffen. De verdachte werd samen met medeverdachten aangehouden.

Tijdens de rechtszitting op 8 november 2019 heeft de officier van justitie, mr. C.J. Cnossen, de vordering ingediend, terwijl de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.H. Aalmoes, hun verweer voerden. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een vormverzuim en dat de doorzoeking rechtmatig was. De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk 292 gram cocaïne aanwezig had en dat hij betrokken was bij voorbereidingshandelingen voor de vervaardiging van drugs.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van zes maanden op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de drugshandel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich had laten leiden door eigen gewin, zonder aandacht te hebben voor de negatieve gevolgen van zijn daden voor de volksgezondheid. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was mr. I. van den Berg-Meulman.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/730024-19 (Promis)
Datum uitspraak: 22 november 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1969,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] ,
thans gedetineerd in [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 november 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.J. Cnossen en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.H. Aalmoes naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 20 juni 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad 292 gram cocaïne, althans materiaal bevattende cocaïne, in elk geval materiaal als bedoeld in de bij de Opiumwet behoren lijst I;
2.
hij op of omstreeks 20 juni 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het (telkens) opzettelijk bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of vervaardigen van cocaïne en/of heroïne, in elk geval (een) middel(len) vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
-een ijzeren mal voor een pers en/of;
-een sealapparaat en/of
-(een) stempel(s) en/of;
-versnijdingsmiddel(len) (lidocaïne) en/of
-(een) (acht) jerrycan(s) gevuld met aceton (in totaal 40 liter aceton) en/of
-verpakkingsmateriaal,
voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat voornoemd(e) goed(eren) en/of voorwerp(en) bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feiten(en).

3.Waardering van het bewijs

3.1
Feiten en omstandigheden
Naar aanleiding van een melding uit opsporingsonderzoek Oppenau dat het perceel [adres 2] te Amsterdam zou worden gebruikt voor de vervaardiging van verdovende middelen en dat [verdachte] (hierna: verdachte) de mogelijke gebruiker van het perceel zou zijn, is een observatie gestart, waarbij is gezien dat verdachte samen met de medeverdachte [medeverdachte] alias [alias medeverdachte] (parketnummer 13/730020-19) (hierna: [alias medeverdachte] ) de centrale toegangsdeur van perceel [adres 2] betrad. Op 20 juni 2019 heeft de politie een doorzoeking gedaan in perceel [adres 2] te Amsterdam en is een groot aantal goederen aangetroffen, waaronder cocaïne en de goederen als vermeld onder het ten laste gelegde feit 2. In de woning zijn vijf mannen aangehouden, waaronder verdachte en de [alias medeverdachte] .
In het opsporingsonderzoek Menden is op 12 juni 2019 een woning in Amsterdam doorzocht en is een volledig ingericht cocaïnelaboratorium aangetroffen en een grote hoeveelheid cocaïne. Als verdachte in deze zaak is [persoon 1] (parketnummer 13/730015-19) aangehouden en is onder meer zijn telefoon doorzocht. Naar aanleiding van gegevens uit deze telefoon is nog een drietal woningen doorzocht en zijn in één van deze woningen documenten gevonden op naam van [alias medeverdachte] , met daarop een telefoonnummer. Uit de telefoongegevens van [persoon 1] bleek dat hij gedurende de periode tussen 25 maart 2019 en 12 juni 2019 contact heeft gehad met dat nummer, middels oproepen en WhatsApp-gesprekken.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Gerekwireerd is tot een bewezenverklaring ten aanzien van het opzettelijk voorhanden hebben van 292 gram cocaïne (feit 1). De stoffen zijn aangetroffen in de slaapkamer van verdachte, ze zijn gewogen en uit forensische rapportages volgt dat het cocaïne is.
Ook het ten laste gelegde medeplegen van voorbereidingshandelingen voor het verwerken en/of vervaardigen van cocaïne (feit 2) kan worden bewezen, gelet op de grote hoeveelheid aceton die verdachte samen met [alias medeverdachte] heeft gekocht en de in de woning (waarvan hij hoofdbewoner was) aangetroffen goederen die allen gezamenlijk en in onderling verband bezien geschikt zijn voor het bewerken en/of vervaardigen van drugs. De verklaring van verdachte dat hij aceton zou hebben gekocht voor kapsalons in Amsterdam acht zij ongeloofwaardig. Te meer nu hij ook twee dozen aceton heeft opgehaald met [alias medeverdachte] , van wie is gebleken dat hij contact heeft gehad met [persoon 1] bij wie een cocaïnelaboratorium is aangetroffen.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de doorzoeking rechtmatig is geweest. De informatie kwam uit een lopend onderzoek en is onder leiding van de officier van justitie verstrekt. De rechter-commissaris heeft vervolgens deze informatie getoetst en op basis daarvan de machtiging tot doorzoeking verleend. De rechter-commissaris heeft ook geoordeeld dat het opsporingsbelang in dat andere onderzoek zich verzet tegen verstrekking van die stukken.
3.3
Het standpunt van de verdediging
Primair is aangevoerd dat de machtiging tot binnentreding ten onrechte niet kan worden getoetst, nu de onderliggende stukken uit de andere strafzaak die hiertoe aanleiding hebben gegeven, niet zijn verstrekt. Dit vormverzuim had kunnen worden hersteld door deze stukken alsnog te verstrekken, maar nu dat niet is gebeurd, is thans sprake van een onherstelbaar vormverzuim. Verdachte heeft door het vormverzuim nadeel geleden. Hij is namelijk in zijn rust en woongenot gestoord en door de doorzoeking zijn goederen aangetroffen die anders niet zouden zijn aangetroffen. Op grond van voorgaande en de causale relatie tussen het onherstelbare vormverzuim en het na die schending verkregen bewijsmateriaal, is de verdediging van oordeel dat het bewijsmateriaal moet worden uitgesloten van het bewijs. Daarmee is in het dossier onvoldoende wettig bewijs voorhanden, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.
Subsidiair is het volgende aangevoerd. Ten aanzien van feit 1 kan slechts het aanwezig hebben van 96 gram cocaïne worden bewezen verklaard. Uit de forensische rapporten is namelijk gebleken dat het cocaïnegehalte van de 292 gram aangetroffen cocaïne 32% bedraagt, zodat dit neerkomt op 96 gram.
Ten aanzien van feit 2 wordt ook subsidiair de vrijspraak van verdachte bepleit. Het enkele feit dat verdachte als een soort hoofdbewoner de woning bewoonde brengt niet met zich mee dat alles wat zich in de woning bevond aan hem toebehoorde. Het sealapparaat heeft verdachte gebruikt voor het dichtmaken van pakketten met vlees, de ijzeren mal voor een pers en de stempel waren van de eigenaar van de woning, de lidocaïne stond in een kamer die verdachte niet gebruikte en de jerrycans met aceton behoren toe aan [alias medeverdachte] . [alias medeverdachte] heeft de aceton gekocht en verdachte heeft hem een dienst bewezen door hem rond te rijden in Amsterdam voor aankopen. Daarbij ontbreekt de overtuiging dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. Hij heeft immers schulden en heeft uitgebreid verklaard dat hij zijn geld zou gaan verdienen met pokeren. Indien verdachte zich zou hebben beziggehouden met de productie van verdovende middelen, dan zou hij over meer geld beschikken.
Voorts is de rol van verdachte beperkt gebleven tot het eenmalig optreden als chauffeur en dit kan niet gelden als zelfstandig plegen en is te gering om als medeplegen te kunnen worden aangemerkt. Andere deelnemingsvormen zijn niet ten laste gelegd.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Vormverzuim
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is geweest van een vormverzuim en overweegt daartoe als volgt. Het onderzoek is gestart naar aanleiding van informatie uit een ander lopend onderzoek die op 19 juni 2019 is verstrekt. Hierop volgend is een observatie gestart. Op 19 juni 2019 is de officier van justitie mondeling verzocht bij de rechter-commissaris een doorzoeking in de woning op 20 juni 2019 te laten verrichten. Dit blijkt uit het pv aanvraag doorzoeking ter inbeslagneming, opgemaakt op 20 juni 2019. Het mondelinge verzoek is door de officier van justitie op 20 november 2019 gedaan. Op basis van de door de officier van justitie verstrekte informatie heeft de rechter-commissaris de vordering toegewezen. Dat een deel van die informatie waarop die beslissing is gebaseerd nadien op schrift is gesteld of slechts mondeling door de officier van justitie aan de rechter-commissaris is verstrekt dan wel toegelicht, doet niets aan de rechtmatigheid af. Uit het proces-verbaal van verdenking van 15 juli 2019 blijkt dat de met de rechter commissaris op dat moment gedeelde informatie bestond uit de informatie uit het andere lopende onderzoek en de resultaten van de observatie op 19 juni 2019. Met betrekking tot de stukken uit het andere lopende onderzoek is weliswaar door de rechtbank geoordeeld dat dit processtukken zijn, maar de rechter-commissaris heeft na kennisname van deze stukken geoordeeld dat die niet hoeven te worden verstrekt, overeenkomstig het bepaalde in artikel 34 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering. Van een enig vormverzuim is derhalve geen sprake. Het verweer wordt daarom verworpen.
Feit 1
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk 292 gram cocaïne aanwezig heeft gehad. De drugs zijn in zijn slaapkamer aangetroffen en uit de forensische rapporten is gebleken dat de stoffen cocaïne bevatten. Naar de slikkersbollen, tezamen 110 gram, is kwantitatief onderzoek verricht. Hieruit bleek dat het cocaïnegehalte 32% bedroeg. In de Opiumwet en op grond van vaststaande jurisprudentie wordt echter geen aandacht besteed aan gehaltes, zodat een kilo zuivere drugs hetzelfde wordt behandeld als een kilo versneden drugs. Dit blijkt overigens ook de aan de pleitnota van de raadsvrouw gevoegde bijlage “vakbijlage van het NFI – kwantitatief onderzoek aan drugs”.
Feit 2
Ook het onder feit 2 ten laste gelegde acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen.
In de woning van verdachte zijn allerlei goederen aangetroffen die in combinatie met elkaar bestemd zijn voor het bewerken en/of vervaardigen van drugs. Verdachte verbleef als hoofdhuurder in deze woning en heeft ter terechtzitting verklaard dat hij wetenschap had van de in de woning aangetroffen voorwerpen. De rechtbank is van oordeel dat hij niet alleen wetenschap had van deze voorwerpen, maar dat deze ook onder zijn beschikkingsmacht vielen. Verdachte verbleef namelijk als hoofdhuurder in deze woning en gedroeg zich daar ook naar. Zo heeft hij enkele kamers aan anderen verhuurd. Blijkens de verklaring van één van deze huurders, [persoon 2] , heeft verdachte enkele dagen voor de doorzoeking tegen hem en een medehuurder gezegd dat zij de woning moesten verlaten omdat hij andere dingen wilde doen in de woning. [persoon 2] verklaarde ook dat één dag later een andere niet-Dominicaanse man in de woning kwam en dat verdachte met hem boodschappen ging doen. De rechtbank leidt uit het dossier af dat deze man [alias medeverdachte] moet zijn. [alias medeverdachte] is ook, net als verdachte, in de woning aangehouden. Uit het voorgaande blijkt dat verdachte en [alias medeverdachte] minstens drie dagen contact hadden met elkaar. [alias medeverdachte] kwam naar voren in de strafzaak Menden waarin enkele dagen hiervoor, op 12 juni 2019, een drugslaboratorium was opgerold.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande en alles in onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat het dan ook niet anders kan dan dat verdachte, samen met [alias medeverdachte] , voorbereidingen aan het treffen was om een (nieuw) drugslaboratorium op te richten, waarbij sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [alias medeverdachte] .

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage I vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 20 juni 2019 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad 292 gram cocaïne;
2.
op 20 juni 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het (telkens) opzettelijk bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of vervaardigen van cocaïne en/of heroïne, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een ijzeren mal voor een pers en
- een sealapparaat en
- een stempel en
- versnijdingsmiddelen (lidocaïne) en
- acht jerrycans gevuld met aceton (in totaal 40 liter aceton) en
- verpakkingsmateriaal,
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) dat voornoemde goederen en voorwerpen bestemd waren tot het plegen van die feiten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregel

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van voorarrest.
Beslag
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de onder feit 2 genoemde goederen en de tape verbeurd worden verklaard, dan wel worden onttrokken aan het verkeer. De overige goederen mogen worden geretourneerd aan verdachte.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij een bewezenverklaring ten aanzien van feit 1 bij de straf uit te gaan van het aanwezig hebben van 96 gram cocaïne. De oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) gaan bij dat gewicht uit van een taakstraf van 150 uren. Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging subsidiair verzocht rekening te houden met de beperkte rol van verdachte. Verdachte is in het verleden met justitie in aanraking gekomen, maar dit zijn oude veroordelingen en de recente veroordeling is niet-onherroepelijk, zodat dit niet strafverzwarend mag worden meegewogen. Verdachte heeft thans bijna vijf maanden in voorlopige hechtenis gezeten. De verdediging is van mening dat een langere straf gelet op het voorgaande niet is geïndiceerd en een situatie als bedoeld in artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering aan de orde is en verzoekt daarom de rechtbank verdachte in vrijheid te stellen.
Beslag
Ten aanzien van het beslag heeft de verdediging verzocht het horloge, de computer, de speelkaarten en de telefoons aan verdachte te retourneren. Ten aanzien van de overige goederen heeft de verdediging zich niet verzet tegen verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van cocaïne en aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen. De verspreiding van en handel in cocaïne gaat gepaard met vele andere vormen van criminaliteit en is een gevaar voor de volksgezondheid. Verdachte heeft zich van deze negatieve effecten niets aangetrokken en heeft zich enkel laten leiden door zijn eigen gewin.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), die zien op het aanwezig hebben van harddrugs tussen de 200 en 500 gram. Deze gaan uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, uitgaande van een zogenoemde standaardzaak waarbij geen sprake is van een criminele organisatie. Ten aanzien van de voorbereidingshandelingen heeft de rechtbank bij de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij uitspraken van rechtbanken en gerechtshoven in soortgelijke zaken. Gebleken is dat er geen eenduidige uitspraken zijn en dat de opgelegde straffen afhankelijk zijn van onder meer de hoeveelheid aangetroffen stoffen. In de woning is een hoeveelheid van ongeveer 2 kilogram aan versnijdingsmiddelen aangetroffen en 40 liter aceton. Verdachte was bezig met het opzetten van een nieuw cocaïnelaboratorium, terwijl slechts enkele dagen daarvoor een cocaïnelaboratorium van personen die in contact stonden met [alias medeverdachte] , door de politie was opgerold. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Daarbij weegt de rechtbank strafverzwarend mee dat er sprake is geweest van medeplegen.
De rechtbank acht, anders dan gevorderd, een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden passend en geboden.
Beslag
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1.00 STK Spelerskaart, 5767123;
8.00 STK Jerrycan, BLEKO, 5767196;
1.00 STK Zaktelefoon, SAMSUNG DUOS, 5767202;
1.00 STK Zaktelefoon, SAMSUNG, 5767209;
1.00 STK Horloge, 5767284;
1.00 STK Zaktelefoon, BQ, 5767290;
1.00 STK Niet te definiëren goederen, DRUKPERS, 5767308;
1.00 STK Computer, ACER, 5767316;
1.00 STK Zaktelefoon, SAMSUNG, 5767335;
1.00 STK Zaktelefoon, SAMSUNG GALAXY, 5767342;
1.00 STK Zaktelefoon, 5767356;
1.00 STK Kaartspel, 5767669;
1.00 STK Sealapparaat, 5768856;
1.00 STK Tape, rollen tape, 5768857;
1.00 STK Stempel, 5768859.
Onttrekking aan het verkeer
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen onder nummers 2, 7, 13, 14 en 15, dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het onder 2 bewezen geachte is begaan en deze voorwerpen in combinatie met elkaar van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
Beslag bewaren ten behoeve van rechthebbende
Van de overige goederen op de beslaglijst kan de rechtbank niet vaststellen aan wie ze toebehoren. De in beslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen onder nummers 1, 3 tot en met 6 en 8 tot en met 12, dienen te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende. Als verdachte kan aantonen dat goederen aan hem toebehoren kunnen ze aan hem worden geretourneerd.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

9.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10 lid 3 van de Opiumwet.
Feit 2
Medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10, door voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
De voorwerpen met nummers 2, 7, 13, 14 en 15.
Gelast dat de voorwerpen met nummers 1, 3 tot en met 6 en 8 tot en met 12 dienen te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Vogel, voorzitter,
mrs. P.P.C.M. Waarts en M.M. Prinsen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van den Berg-Meulman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 november 2019.
[...]

[...]

3.4
[...]