ECLI:NL:RBAMS:2019:9028

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 november 2019
Publicatiedatum
3 december 2019
Zaaknummer
13/730020-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereidingshandelingen voor het vervaardigen van harddrugs in Amsterdam

Op 22 november 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van voorbereidingshandelingen voor het vervaardigen van harddrugs, specifiek cocaïne. De zaak kwam voort uit een melding dat een perceel in Amsterdam gebruikt werd voor de vervaardiging van verdovende middelen. Na observatie en een doorzoeking op 20 juni 2019 werden er diverse goederen aangetroffen die bestemd waren voor de productie van drugs, waaronder aceton en versnijdingsmiddelen. De verdachte werd samen met medeverdachten aangehouden. De officier van justitie eiste een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte, stellende dat er onvoldoende bewijs was. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor medeplegen van voorbereidingshandelingen en veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van drie maanden. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich had laten leiden door financieel gewin, ondanks de risico's voor de volksgezondheid en de criminaliteit die met de drugshandel gepaard gaan. De rechtbank besloot ook dat de in beslag genomen geldbedragen aan de verdachte moesten worden geretourneerd, omdat er geen verband was met het bewezen verklaarde feit.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/730020-19 (Promis)
Datum uitspraak: 22 november 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1995,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 november 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.J. Cnossen en van wat de raadsman van verdachte mr. A.J. Admiraal naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 20 juni 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het (telkens) opzettelijk bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of vervaardigen van cocaïne en/of heroïne, in elk geval (een) middel(len) vermeld op de bij de Opiumwet behoren lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een ijzeren mal met een pers en/of
- een sealapparaat en/of
- ( een) stempel(s) en/of
- versnijdingsmiddel(len) (lidocaïne) en/of
- ( een) (acht) jerrycan(s) gevuld met aceton (in totaal 40 liter aceton) en/of
- verpakkingsmateriaal,
voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat voornoemd(e) goed(eren) en/of voorwerp(en) bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feiten(en).

3.Waardering van het bewijs

3.1
Feiten en omstandigheden
Naar aanleiding van een melding uit opsporingsonderzoek Oppenau dat het perceel [adres] te Amsterdam zou worden gebruikt voor de vervaardiging van verdovende middelen en dat medeverdachte [medeverdachte] (parketnummer 13/730024-19) de mogelijke gebruiker van het perceel zou zijn, is een observatie gestart, waarbij is gezien dat verdachte samen met [medeverdachte] de centrale toegangsdeur van perceel [adres] betrad. Op 20 juni 2019 heeft de politie een doorzoeking gedaan in perceel [adres] te Amsterdam en is een groot aantal goederen aangetroffen, waaronder cocaïne en de goederen als vermeld onder het ten laste gelegde feit 2. In de woning zijn vijf mannen aangehouden, waaronder verdachte en de [medeverdachte] .
In het opsporingsonderzoek Menden is op 12 juni 2019 een woning in Amsterdam doorzocht en is een volledig ingericht cocaïnelaboratorium aangetroffen en een grote hoeveelheid cocaïne. Als verdachte in deze zaak is [persoon 1] (parketnummer 13/730015-19) aangehouden en is onder meer zijn telefoon doorzocht. Naar aanleiding van gegevens uit deze telefoon is nog een drietal woningen doorzocht en zijn in één van deze woningen documenten gevonden op naam van verdachte, met daarop een telefoonnummer. Uit de telefoongegevens van [persoon 1] bleek dat hij gedurende de periode tussen 25 maart 2019 en 12 juni 2019 contact heeft gehad met dat nummer, middels oproepen en WhatsApp-gesprekken.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde medeplegen van voorbereidingshandelingen voor het verwerken en/of vervaardigen van harddrugs. Verdachte heeft een grote hoeveelheid aceton gekocht en was in de woning aanwezig waar verschillende goederen zijn aangetroffen die allen gezamenlijk en in onderling verband bezien geschikt zijn voor het bewerken en/of vervaardigen van drugs. Daarbij komt dat uit opsporingsonderzoek Menden blijkt dat verdachte contact had met [persoon 1] , bij wie in de woning een cocaïnelaboratorium is aangetroffen. Ook is verdachte eerder veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet, waardoor zijn ontkenning ongeloofwaardig is.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht verdachte vrij te spreken, omdat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
Het gerechtshof Amsterdam heeft op 24 juli 2019 in de ogen van de verdediging terecht geoordeeld dat er onvoldoende belastende omstandigheden aanwezig waren om tot de conclusie te komen dat er ernstige bezwaren tegen verdachte bestonden. Na 24 juli 2019 zijn er geen stukken aan het dossier toegevoegd die dat oordeel anders kunnen maken. De processen-verbaal die gaan over de relatie tussen [persoon 1] en verdachte bevatten ten onrechte de conclusie dat het telefoonnummer dat is aangetroffen op documenten van verdachte is. Het document dateert van 26 februari 2019 en enkel het feit dat het nummer onder de naam van verdachte staat, betekent niet dat hij eind maart de eindgebruiker is van dat telefoonnummer. Ook worden de gesprekken gevoerd door ‘[naam]’ en niet kan worden vastgesteld dat dit verdachte is. Bovendien is de inhoud van de gesprekken niet belastend. Het proces-verbaal dat gaat over het ophalen van aceton bij servicemarkt [markt] te Amsterdam is misleidend, want uit het dossier blijkt niet dat er aceton in die dozen zit. Uit onderzoek verricht door de raadsman is gebleken dat de servicemarkt geen aceton verkoopt. Ten onrechte wordt dus de conclusie getrokken dat verdachte de aceton heeft gekocht die een dag later in de woning is aangetroffen. Voorts is aan het dossier een proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte] toegevoegd, waarvan de inhoud ook al bekend was bij de behandeling van de raadkamer in hoger beroep. Vooropgesteld dient te worden dat er behoedzaam en terughoudend met verklaringen van medeverdachten dient te worden omgegaan, omdat zij belang hebben bij het kleiner maken van hun rol. Bovendien is de verklaring van [medeverdachte] niet belastend voor verdachte. Hij verklaart immers dat de drugs van hem waren en dat hij deze zelf wilde mixen.
Op grond van de overige stukken in het dossier (waarvan het gerechtshof heeft geoordeeld dat daaruit onvoldoende ernstige bezwaren bleken), kan evenmin worden bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. In het proces-verbaal van de observatie op 19 juni 2019 wordt beschreven hoe te zien is dat verdachte en [medeverdachte] twee dozen de woning in tillen. Uit het dossier blijkt niet wat de inhoud van die dozen was. Bovendien volgt uit het dossier dat [medeverdachte] eerder die week – zonder betrokkenheid van verdachte – 25 liter aceton heeft aangeschaft. Verder is van belang dat verdachte in de woonkamer van de woning is aangetroffen, alwaar enkel onder de trap de dozen met jerrycans gevuld met aceton zijn aangetroffen. Alle andere goederen die op de tenlastelegging zijn vermeld zijn elders in de woning aangetroffen. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte ooit voet in één van die andere ruimten heeft gezet, zodat niet kan worden gezegd dat hij wetenschap had van de aanwezigheid van die goederen. Bovendien was er geen sprake van een al ingerichte versnijdingsruimte die ook als zodanig werd gebruikt.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich – tezamen met een ander – schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen tot het bewerken en/of vervaardigen van harddrugs en overweegt daartoe als volgt. In de woning zijn allerlei goederen aangetroffen die bestemd zijn voor de inrichting van een cocaïnelab. Eén van de andere aangehouden mannen die in de woning verbleef, [persoon 2] , heeft bij de politie verklaard dat hem drie dagen voor de doorzoeking (17 juni 2019) werd gezegd door [medeverdachte] dat hij en zijn vriend de woning moesten verlaten, omdat hij andere dingen wilde doen in de woning. [persoon 2] verklaarde ook dat één dag later een andere niet-Dominicaanse man in de woning kwam waarmee [medeverdachte] boodschappen ging doen. De rechtbank leidt uit het dossier af dat deze niet-Dominicaanse man verdachte moet zijn. Hieruit blijkt dat hij al vanaf 18 juni 2019 in de woning verbleef. Daarnaast is kort daarvoor - op 12 juni 2019 - in het onderzoek Menden in een andere woning een cocaïnelaboratorium aangetroffen en ontmanteld. Uit dat onderzoek blijkt dat de aangehouden verdachte [persoon 1] , die in die woning verbleef, telefonisch contact had met het nummer dat op een op 26 februari 2019 gedateerd poststuk in een andere woning - die ook in het kader van het onderzoek tegen [persoon 1] is doorzocht en waar meerdere goederen zijn gevonden die te relateren zijn aan een drugslab - is gevonden onder de naam van verdachte. Deze telefonische contacten zijn geweest tussen 25 maart 2019 tot en met 12 juni 2019, zijnde de datum waarop het cocaïnelaboratorium is aangetroffen. Al deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien kan het naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet anders dan dat verdachte samen met [medeverdachte] voorbereidingen aan het treffen was om een nieuw cocaïnelaboratorium in te richten. Hierbij was sprake van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] , zodat ook het ten laste gelegde medeplegen bewezen kan worden verklaard.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage I vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 20 juni 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het (telkens) opzettelijk bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of vervaardigen van cocaïne, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een ijzeren mal met een pers en
- een sealapparaat en
- een stempel en
- versnijdingsmiddelen (lidocaïne) en
- acht jerrycans gevuld met aceton (in totaal 40 liter aceton) en
- verpakkingsmateriaal,
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) dat voornoemde goederen en voorwerpen bestemd waren tot het plegen van die feiten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar onder 1 bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, met aftrek van voorarrest.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de onder verdachte inbeslaggenomen geldbedragen worden verbeurd verklaard.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en verzocht de inbeslaggenomen geldbedragen te retourneren aan verdachte.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich – tezamen met een dan wel meerdere andere personen – schuldig gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen. De verspreiding van en handel in cocaïne gaat gepaard met vele andere vormen van criminaliteit en is een gevaar voor de volksgezondheid. Verdachte heeft zich van deze negatieve effecten niets aangetrokken en heeft zich enkel laten leiden door zijn eigen financiële gewin.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf aansluiting gezocht bij uitspraken van rechtbanken en gerechtshoven in soortgelijke zaken. Gebleken is dat er geen eenduidige uitspraken zijn en dat de opgelegde straffen afhankelijk zijn van onder meer de hoeveelheid aangetroffen stoffen. In de woning is een hoeveelheid van ongeveer 2 kilogram aan versnijdingsmiddelen aangetroffen en 40 liter aceton. Verdachte was bezig met het opzetten van een nieuw cocaïnelaboratorium, terwijl slechts enkele dagen daarvoor een cocaïnelaboratorium, waarbij een persoon was betrokken met wie verdachte geregeld contact heeft gehad, door de politie was opgerold. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Daarbij weegt de rechtbank strafverzwarend mee dat er sprake is geweest van medeplegen en dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 10 oktober 2019 op 29 maart 2018 onherroepelijk is veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet.
De rechtbank acht, anders dan gevorderd, een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden passend en geboden.
Beslag
Onder verdachte zijn de volgende geldbedragen in beslag genomen:
Geld, 1950,00 euro, 5767357;
Geld, restbedrag 100 euro, 5767357.
De rechtbank oordeelt dat de inbeslaggenomen en niet teruggegeven geldbedragen dienen te worden geretourneerd aan verdachte, omdat er geen verband bestaat tussen de geldbedragen en het bewezenverklaarde feit.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a van de Opiumwet.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

9.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10, door voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
De geldbedragen met nummers 1 en 2.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Vogel, voorzitter,
mrs. P.P.C.M. Waarts en M.M. Prinsen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van den Berg-Meulman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 november 2019.
[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]