Op 22 november 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van voorbereidingshandelingen voor het vervaardigen van harddrugs, specifiek cocaïne. De zaak kwam voort uit een melding dat een perceel in Amsterdam gebruikt werd voor de vervaardiging van verdovende middelen. Na observatie en een doorzoeking op 20 juni 2019 werden er diverse goederen aangetroffen die bestemd waren voor de productie van drugs, waaronder aceton en versnijdingsmiddelen. De verdachte werd samen met medeverdachten aangehouden. De officier van justitie eiste een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte, stellende dat er onvoldoende bewijs was. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor medeplegen van voorbereidingshandelingen en veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van drie maanden. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich had laten leiden door financieel gewin, ondanks de risico's voor de volksgezondheid en de criminaliteit die met de drugshandel gepaard gaan. De rechtbank besloot ook dat de in beslag genomen geldbedragen aan de verdachte moesten worden geretourneerd, omdat er geen verband was met het bewezen verklaarde feit.