ECLI:NL:RBAMS:2019:9019

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2019
Publicatiedatum
3 december 2019
Zaaknummer
13/728089-13
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in mensenhandelzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 24 oktober 2019 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde voor mensenhandel. De vordering van de officier van justitie was gericht op het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat geschat werd op € 338.292,50. De rechtbank heeft de feiten en eerdere veroordelingen van de veroordeelde in aanmerking genomen, waaronder een eerdere veroordeling voor mensenhandel en gewoontewitwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde zich schuldig heeft gemaakt aan uitbuiting van verschillende slachtoffers in de prostitutie en heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel berekend op basis van de verdiensten van deze slachtoffers. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gedeeltelijk toegewezen, maar ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Uiteindelijk heeft de rechtbank het te ontnemen bedrag vastgesteld op € 296.038,10, na aftrek van verbeurd verklaarde goederen en een vermindering vanwege de termijnoverschrijding. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/728089-13
Datum uitspraak: 24 oktober 2019
Tegenspraak
VONNIS
Vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, op vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen de veroordeelde:
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1981,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 oktober 2019.
2. Voorafgaande veroordeling(en) en de strafbare feiten waarop de voordeelsberekening is gebaseerd
De meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam heeft veroordeelde op 14 oktober 2015 veroordeeld –kort gezegd- voor mensenhandel, meermalen gepleegd, mensenhandel in vereniging, meermalen gepleegd, het medeplegen van gewoontewitwassen en gewoontewitwissen. Een kopie van dit vonnis zal als bijlage A aan dit vonnis worden gehecht.
Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld.
Het hof Amsterdam heeft veroordeelde op 6 april 2018 veroordeeld –kort gezegd- wegens mensenhandel, meermalen gepleegd en gewoontewitwassen. Een kopie van het arrest zal als bijlage B aan dit vonnis worden gehecht.
In deze procedure wordt het arrest van het hof Amsterdam als uitgangspunt genomen en worden de daar vastgestelde door veroordeelde begane strafbare feiten als vaststaand aangenomen.

3.De vordering

De vordering van de officier van justitie strekt, na wijziging ter terechtzitting zoals opgenomen in de conclusie van repliek van 27 december 2018, tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt geschat en tot het opleggen aan de veroordeelde van de verplichting tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter ontneming van dat geschatte voordeel tot een bedrag van
€ 338.292,50.
Het betreft wederrechtelijk verkregen voordeel dat is verkregen uit de bewezen verklaarde feiten.

5.Beoordeling van de vordering en de berekening

In het strafrechtelijk onderzoek 13Tahoka is in eerste aanleg geoordeeld dat veroordeelde zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan uitbuiting in de prostitutie van [persoon 1] , [persoon 2] , [persoon 3] , [persoon 4] en [persoon 5] . Voorts heeft, zo is geoordeeld, veroordeelde zich schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen. In het kader van het financieel onderzoek in deze zaak komt naar voren dat veroordeelde door de gepleegde misdrijven wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
5.1
De vordering
De officier van justitie heeft de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op het financieel rapport van 29 september 2017, opgemaakt door [persoon 6] . [1] In dit rapport is voor de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel een concrete berekening gemaakt. De berekening ziet op het wederrechtelijk verkregen voordeel dat veroordeelde heeft verkregen uit de feiten waarvoor hij bij vonnis van deze rechtbank van 14 oktober 2015 is veroordeeld.
De officier van justitie heeft, naar aanleiding van voornoemd arrest van het hof Amsterdam, door middel van de conclusie van repliek ter zitting de vordering als volgt gewijzigd.
[persoon 3]
De verdiensten en de kosten dienen uit de berekening wederrechtelijk verkregen voordeel te worden verwijderd nu veroordeelde door het Gerechtshof is vrijgesproken van de uitbuiting van [persoon 3] .
[persoon 2]
Er moet worden uitgegaan van een aanvangsdatum van de uitbuiting op 6 augustus 2011 (en niet vanaf 1 juni 2011). Het wederrechtelijk verkregen voordeel ten aanzien van [persoon 2] dient vastgesteld te worden op een bedrag van € 194.880,00 (verdiensten € 218.400,00 minus de kosten € 23.520,00) zijnde 672 gewerkte dagen (-€ 325,00 per dag) in plaats van de in het ontnemingsrapport aangehouden 735 gewerkte dagen.
[persoon 1]
Het hof heeft veroordeelde vrijgesproken van de uitbuiting in de periode van 8 maart 2008 tot en met 1 juli 2012. Hiermee rekening houdend dient het wederrechtelijk verkregen voordeel te worden gewijzigd in die zin dat het wederrechtelijk verkregen voordeel € 131.240,00 bedraagt (verdiensten € 144.750,00 minus de kosten € 13.510,00), gebaseerd op 386 gewerkte dagen - € 375,00 per dag). De toegewezen materiële schadevergoeding van € 4.169,00 dient van het wederrechtelijk verkregen voordeel afgetrokken te worden.
[persoon 4]
Het hof heeft een pleegperiode van 16 januari 2014 tot en met 28 januari 2014, waarin [persoon 4] is uitgebuit, bewezen verklaard. Dit maakt dat het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld dient te worden op een bedrag van € 3.480,00 (verdiensten € 3.900,00 minus de kosten € 420,00) uitgaande van twaalf gewerkte dagen (-€ 650,00 per dag) in plaats van 36 gewerkte dagen.
[persoon 5]
Het hof heeft de pleegperiode laten eindigen op de dag van de aanhouding van veroordeelde zijnde 28 januari 2014. Het wederrechtelijk verkregen voordeel dient daarom vastgesteld te worden op € 8.692,50 (verdiensten € 10.687,00 minus de kosten € 1.995,00) uitgaande van 57 gewerkte dagen –
€ 375,00 per dag).
De officier van justitie gaat er op basis van het dossier niet vanuit dat veroordeelde kosten heeft moeten maken voor extra woonruimte voor de vrouwen. De vrouwen woonden bij veroordeelde in zijn woning en het dossier bevat geen verklaringen van aangeefsters en/of getuigen die erop wijzen dat veroordeelde ten behoeve van de vrouwen een grotere woning moest huren.
Het verloop van de ontnemingsprocedure geeft geen aanleiding tot matiging van de vordering aldus steeds de officier van justitie.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, door middel van conclusie van antwoord van 15 november 2018 en conclusie van dupliek van 31 januari 2018, op de terechtzitting, namens veroordeelde het volgende naar voren gebracht.
[persoon 3] .
Het berekende bedrag ten aanzien van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit de uitbuiting van [persoon 3] en het witwassen van door [persoon 3] verdiende geldbedragen kan niet langer worden meegenomen in de ontnemingsvordering nu veroordeelde voor deze feiten door het hof is vrijgesproken.
[persoon 2] .
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat een ontnemingsvordering geheel achterwege dient te blijven nu [persoon 2] vanwege haar huwelijk met veroordeelde van rechtswege eigenaar is geworden van het genoten voordeel en het dwingendrechtelijk gevolg van de huwelijksgemeenschap het wederrechtelijk karakter van het voordeel heeft doen vervallen.
De raadsman heeft subsidiair gesteld dat, gelet op de eigen verklaring van [persoon 2] , uit dient te worden gegaan van het basisbedrag van de verdiensten van [persoon 2] ten bedrage van € 1000,00 per week. De raadsman heeft vervolgens berekend dat het aantal gewerkte dagen van [persoon 2] in de periode van 6 augustus 2011 tot 28 januari 2014, 120 weken x € 1000,00 bedraagt en het wederrechtelijk voordeel in dit geval dan uitkomt op het bedrag van € 120.000,00. Uitgaande van de aftrek van kosten à € 35,00 per dag dient van dit bedrag € 25.200,00 afgetrokken te worden zodat het totaal verkregen wederrechtelijk verkregen voordeel uitkomt op € 94.800,00.
Meer subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat, gebaseerd op de eigen verklaring van [persoon 2] , ten aanzien van de verdiensten van [persoon 2] moet worden uitgegaan van € 225,00 euro per dag aan gemiddelde netto verdiensten in de periode van 6 augustus 2011 tot 28 januari 2014. Volgens [persoon 2] is zij in de periode 2011 t/m 2013 acht weken op vakantie is geweest en heeft zij in die periode niet gewerkt. Dit betekent dat [persoon 2] 720 dagen x € 225,00 per dag heeft verdiend wat uitkomt op een bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel van € 162.000,00. Na aftrek van de kosten à € 35,00 euro per dag komt het wederrechtelijk verkregen voordeel uit € 136.800,00.
[persoon 1] .
De raadsman heeft gesteld dat uit het dossier niet blijkt wat [persoon 1] met haar prostitutiewerkzaamheden heeft verdiend. De schatting van de rapporteur dat [persoon 1] hetzelfde heeft verdiend als de andere vrouwen kan daarom niet worden aanvaard. [persoon 1] heeft zelf verklaard dat zij gedurende negen jaar €100,00 à € 150,00 per dag verdiende en zes dagen per week werkte. De raadsman heeft daarom het standpunt ingenomen dat hooguit € 125,00 per dag verdiend kan zijn door haar in een periode van 1 juli 2012 tot 28 januari 2014. De periode 1 maart 2008 tot en met 1 juni 2012 moet buiten beschouwing worden gelaten omdat het hof veroordeelde voor deze periode heeft vrijgesproken. Ook bij [persoon 1] moet uitgegaan worden van tien vakantieweken waarin zij niet werkte. De raadsman heeft berekend dat het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden vastgesteld op een bedrag van € 36.720,00 bestaande uit 408 gewerkte dagen x € 125,00 per dag met aftrek van de kosten à € 35,00 per dag (€ 14.280,00).
De door het hof toegewezen vordering benadeelde partij van € 4.169,00 aan materiële schade dient op het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel in mindering te worden gebracht.
[persoon 4] .
Veroordeelde is voor de periode na zijn aanhouding door het hof vrijgesproken van de uitbuiting van [persoon 4] , samen met [persoon 1] . Er kan worden uitgegaan van een werkperiode van 16 januari 2014 tot 28 januari 2014. Het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel kan daarom worden berekend op twaalf dagen x € 650,00 waarvan [persoon 4] 50% aan veroordeelde heeft afgedragen. Met aftrek van de vaste kosten (€ 35,00 per dag) komt het wederrechtelijk verkregen voordeel uit op een bedrag van € 3480,00 euro.
[persoon 5] .
In het rapport wordt vermeld dat niet duidelijk is wat de verdiensten van [persoon 5] zijn geweest.
De schatting van de rapporteur dat [persoon 5] hetzelfde heeft verdiend als de andere vrouwen kan ook hier niet aanvaard worden. Uit de eigen verklaring van [persoon 5] volgt dat zij in een slechte week € 300,00 per week verdiende en € 600,00 tot € 800,00 in een goede week. Het wederrechtelijk verkregen voordeel beslaat een periode van dertien weken te weten van september 2013 tot en met 13 november 2014 en de maand januari 2014. Met een gemiddelde aan verdiensten van € 550,00 per week en na aftrek van de vaste kosten kan het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel worden vastgesteld op € 4.420,00.
De raadsman heeft voorts gesteld dat de huisvestingskosten volgens vaste jurisprudentie voor aftrek in aanmerking komen. De stelling van de rapporteur dat de huisvestingskosten niet voor aftrek in aanmerking komen wordt weerlegd door de bewezenverklaring van het hof van het huisvesten en/of opnemen met het oogmerk van uitbuiting van de slachtoffers. Uit het dossier volgt dat veroordeelde samen met [persoon 1] woningen regelde voor de slachtoffers en dat de huur betaald moest worden met de opbrengsten uit de prostitutie. De huurpenningen stonden in een direct verband met het strafbare feit en dienen daarom voor aftrek in aanmerking te komen.
De verbeurd verklaarde personenauto en het geldbedrag van € 7.287,90 dienen volgens de raadsman in mindering te worden gebracht op het geschatte bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De raadsman heeft tot slot bepleit dat vermindering van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel moet volgen vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. De redelijke termijn is aangevangen op 30 september 2015, toen de officier van justitie heeft aangekondigd een ontnemingsvordering in te dienen. De ontnemingszaak is op 9 oktober 2017 aanhangig gemaakt en op het moment dat het ontnemingsvonnis (in 2019) wordt uitgesproken zijn tenminste drie jaar verlopen sinds de aankondiging van de officier van justitie. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die een dergelijke termijnoverschrijding rechtvaardigen. Verwijzend naar jurisprudentie van de Hoge Raad heeft de raadsman gesteld dat een vermindering van 10% van het totale ontnemingsbedrag passend en geboden is, ook als dit bedrag de bovengrens van € 5.000,00 overstijgt.
5.3
Het oordeel van de rechtbank.
5.3.1
Ten aanzien van de huisvestingskosten
Ten aanzien van de huisvestingskosten stelt de rechtbank vast dat door het hof bewezen is verklaard dat verdachte de slachtoffers van mensenhandel heeft gehuisvest. Uit de verklaringen van de slachtoffers blijkt dat zij deels de kosten voor huisvesting zelf hebben betaald. Veroordeelde woonde zelf ook in de betreffende woningen en de slachtoffers trokken bij hem in. De kosten die veroordeelde heeft gemaakt voor het huren van de woningen komen naar het oordeel van de rechtbank niet voor aftrek in aanmerking omdat deze kosten niet in directe relatie staan tot de voltooiing van het delict. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
5.3.2
Ten aanzien van het huwelijk tussen veroordeelde en [persoon 2]
Bewezen is dat veroordeelde [persoon 2] heeft uitgebuit en dat hij het door haar verdiende geld in zijn bezit heeft gekregen. Daarmee heeft veroordeelde een wederrechtelijk voordeel genoten van de uitbuiting van [persoon 2] . Het reparatoire karakter van de ontneming is er op gericht dat voordeel weg te nemen bij verdachte, ook in de situatie dat – hetgeen niet is aangetoond – sprake zou zijn van boedelmenging na een huwelijk. Het verweer wordt dan ook verworpen.
5.3.3
Verbeurd verklaarde goederen/geld
De verbeurd verklaarde personenauto (Volkswagen Passat, aankoopbedrag 7849,00 euro) en een geldbedrag van 7287,90 euro, worden op het totaalbedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel in mindering gebracht. [2]
5.3.4
[persoon 3]
Het hof heeft veroordeelde vrijgesproken van de uitbuiting van [persoon 3] zodat de vordering voor dit deel wordt afgewezen en een bedrag van € 3.850,00 op de vordering in mindering zal worden gebracht.
5.3.5.
[persoon 2]
Op basis van de verklaring van [persoon 2] en de tap analyse stelt de rechtbank vast dat [persoon 2] een bedrag van € 325,00 aan verdiensten (per dag) boven de kamerhuur, heeft verdiend. [3] Mede gelet op de door het hof bewezen verklaarde pleegperiode van 6 augustus 2011 tot en met 28 januari 2014 schat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel als volgt.
Gewerkte dagen (zes dagen per week): 681 gewerkte dagen x 5 325,00 per dag = -€ 221.325,00.
Aftrek kosten: 681 x € 35,00 (per dag) = € 23.835,00.
[persoon 2] moest 100% van haar verdiensten aan veroordeelde afstaan. Dit maakt dat het totaal aan wederrechtelijk verkregen voordeel ten aanzien van [persoon 2] € 197.490,00 bedraagt.
5.3.6
[persoon 1]
Het Gerechtshof heeft een pleegperiode van 1 juli 2012 tot en met 28 januari 2014 bewezen verklaard. De rechtbank acht, net als bij [persoon 2] een bedrag aan verdiensten van € 325,00 per dag, boven de kamerhuur, een redelijk bedrag. Het door de raadsman gestelde bedrag van hoogstens € 125,00 per dag aan verdiensten acht de rechtbank, niet realistisch. Gelet op de kamerverhuurgegevens stelt de rechtbank vast dat [persoon 1] in de bewezen verklaarde periode 386 dagen heeft gewerkt. [4]
De rechtbank schat het door veroordeelde genoten wederrechtelijk verkregen voordeel t als volgt.
386 gewerkte dagen x € 325,00 euro = € 125.450,00.
Aftrek van kosten 386 x € 35,00 (per dag) = 13.510,00.
heeft 100% van haar verdiensten aan veroordeelde afgestaan. Dit maakt dat het totaalbedrag aan het door veroordeelde genoten wederrechtelijk verkregen voordeel t
€ 111.940,00 bedraagt.
De rechtbank zal een aan [persoon 1] toegewezen vordering benadeelde partij met een bedrag van 4169,00 euro niet in mindering brengen op het totaalbedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel nu de rechtbank niet heeft kunnen vaststellen dat veroordeelde dit bedrag inmiddels aan [persoon 1] heeft betaald.
5.3.7
[persoon 4]
Gelet op de door het hof bewezenverklaarde pleegperiode van 16 januari 2014 tot en met 28 januari 2014 stelt de rechtbank vast dat zij in deze periode twaalf dagen heeft gewerkt. Op basis van de verklaring van [persoon 4] bij de rechter-commissaris en haar aangifte stelt de rechtbank vast dat zij gemiddeld € 650,00 per dag, boven de kamerhuur, verdiende. [5]
De rechtbank schat het door veroordeelde het wederrechtelijk verkregen voordeel als volgt.
12 x € 650,00 (per dag) = € 7.800,00. [persoon 4] heeft 50% van haar verdiensten aan veroordeelde afgestaan, dat wil zeggen een bedrag van € 3.900. Aftrek kosten 12 x € 35,00 (per dag) = € 420,00 euro.
Dit maakt dat het totaalbedrag aan door veroordeelde genoten wederrechtelijk verkregen voordeel € 3.480,00 euro bedraagt.
5.3.8
[persoon 5]
Gelet op de door het hof bewezen geachte pleegperiode van 1 september 2013 tot 28 januari 2014 en de kamerverhuurgegevens in deze periode stelt de rechtbank vast dat zij 57 dagen heeft gewerkt. [6] De rechtbank acht ook ten aanzien van [persoon 5] een bedrag van € 325,00 euro aan verdiensten per dag redelijk in het licht van de door haar verrichte prostitutiewerkzaamheden.
De rechtbank schat het door veroordeelde het wederrechtelijk verkregen voordeel als volgt.
57 dagen x € 325,00 euro per dag = € 18.525,00.
Aftrek van kosten 57 x € 35,00 euro (per dag) = € 1.995,00.
Dit maakt een totaal van € 16.530,00.
[persoon 5] heeft 50% van haar verdiensten aan veroordeelde afgestaan. Dit maakt dat het totaalbedrag aan door veroordeelde genoten wederrechtelijk verkregen voordeel € 8.265,00 euro bedraagt.
5.4
Overschrijding van de redelijke termijn
De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie de ontnemingsvordering heeft aangekondigd op 30 september 2015. De redelijke termijn is op dat moment aangevangen. De inhoudelijke behandeling van de ontnemingsvordering heeft plaatsgevonden op de terechtzitting van 3 oktober 2019, waarna vonnis is gewezen op 24 oktober 2019. Dit houdt in dat er sinds de aankondiging ruim vier jaar is verstreken.
Gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad geldt als regel dat een ontnemingsprocedure in eerste aanleg binnen twee jaren moet zijn behandeld, behoudens bijzondere omstandigheden. [7] Van dergelijke bijzondere omstandigheden is de rechtbank in deze zaak niet gebleken. In die gevallen waarin de redelijke termijn met meer dan twaalf maanden is overschreden kan in ontnemingszaken worden gehandeld naar bevind van zaken. Dit houdt tevens in dat een vermindering van het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel met 10% de bovengrens van € 5000,00 kan overstijgen.
Rekening houdend met een termijnoverschrijding van twee jaar acht de rechtbank een vermindering van het totaalbedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel met een bedrag van € 10.000,00 passend en geboden.
5.5
Conclusie
De rechtbank heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel als volgt geschat:
[persoon 2] : € 197.490,00
[persoon 1] : € 111.940,00
[persoon 4] : € 3.480,00
[persoon 5] : € 8.265,00 +
TOTAAL: € 321.175,00
Op dit bedrag worden de verbeurd verklaarde personenauto en het geldbedrag in mindering gebracht:
Volkswagen Passat: € 7.849,00
Geldbedrag € 7.287,90 +
TOTAAL € 15.136,90
Tevens wordt vanwege de overschrijding van de redelijke termijn een bedrag van € 10.000,00 in mindering gebracht.

6.De verplichting tot betaling

De rechtbank bepaalt het te ontnemen bedrag op
€ 296.038,10

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

8.Beslissing

Stelt vast als wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag van
€ 296.038,10.
Legt op aan
[veroordeelde]de verplichting tot betaling van € 296.038,10 (tweehonderdzesennegentigduizend en achtendertig euro en tien eurocent ) aan de Staat.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. Degenaar en I. Verstraeten-Jochemsen, rechters,
in tegenwoordigheid van L. Jaakke-van den Berg, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 oktober 2019.

Voetnoten

1.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict, met nummer 2013143565, opgemaakt door [persoon 6] , brigadier van Politie, financieel rechercheur bij de Eenheid Amsterdam, op 29 september 2017.
2.Het financieel rapport vanaf pag. 6, sub 5.6
3.Het financieel rapport vanaf pag. 8, sub 6.2
4.Het financieel rapport pag. 12
5.Het financieel rapport pag. 13 sub 6.4
6.Het financieel rapport pag. 14 sub 6.5