ECLI:NL:RBAMS:2019:8993

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 november 2019
Publicatiedatum
2 december 2019
Zaaknummer
13/198456-19 (A), 13/219993-19 (B), 13/125437-18 (C)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake vuurwapenbezit, drugsdelicten en diefstal

Op 28 november 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder het voorhanden hebben van een vuurwapen, het bezit van drugs en diefstal. De rechtbank heeft de zaken, die onder de parketnummers 13/198456-19 (A), 13/219993-19 (B) en 13/125437-18 (C) zijn aangebracht, gevoegd behandeld. De verdachte werd beschuldigd van het bezit van een vuurwapen en drugs op 16 augustus 2019, en van diefstal van een portemonnee en geld op 1 juni 2018. Tijdens de zitting op 14 november 2019 heeft de officier van justitie, mr. S.M. van der Veen, de vordering gedaan, terwijl de raadsman, mr. S.V. Ramdihal, vrijspraak heeft bepleit voor een aantal feiten. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele feiten, maar heeft hem schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van een vuurwapen, het bezit van harddrugs en de diefstal van de portemonnee en het geld. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 15 maanden opgelegd, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en een gebiedsverbod voor een jaar. De rechtbank heeft ook een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, omdat de verdachte volhardde in crimineel gedrag en overlast veroorzaakte voor de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Promis
Parketnummers: 13/198456-19 (A)
13/219993-19 (B)
13/125437-18 (C)
Datum uitspraak: 28 november 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
gedetineerd in [detentieadres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 november 2019.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers (A), (B) en (C) zijn aangebracht, gevoegd. De zaken worden onderscheidenlijk als zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.M. van der Veen en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. S.V. Ramdihal, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij op 16 augustus 2019 een vuurwapen, drugs en twee valse identiteitskaarten bij zich had en één identiteitskaart waarvan hij zou moeten weten dat die gestolen was. Dit alles zou hij bij zich dragen terwijl hij een gebiedsverbod overtrad. Op 26 juli 2019 zou hij 5 pillen MDMA bij zich hebben gehad en op 1 juni 2018 zou hij een portemonnee een €28,- hebben gestolen.
Op de tenlastelegging staat, in het kort gezegd, dat:
Zaak A
hij op 16 augustus 2019 een vuurwapen voorhanden heeft gehad;
hij op 16 augustus 2019 ongeveer 2,64 gram cocaïne en ongeveer 14 tabletten MDMA opzettelijk aanwezig heeft gehad;
hij op 16 augustus 2019 opzettelijk niet heeft voldaan aan een gebiedsverbod;
hij in de periode van 15 oktober 2017 tot en met 16 augustus 2019 een identiteitsbewijs en een creditcard heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze van misdrijf afkomstig waren;
hij op 16 augustus 2019 twee identiteitskaarten voorhanden heeft gehad waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze vals of vervalst waren;
Zaak B
hij op 26 juli 2019 vijf tabletten MDMA opzettelijk aanwezig heeft gehad en/of vervoerd;
Zaak C
hij op 1 juni 2018 een portemonnee heeft gestolen;
hij op 1 juni 2018 een geldbedrag van € 28,- heeft gestolen door middel van het gebruik van een gestolen bankpas.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat alle feiten bewezen kunnen worden.
3.2
Het standpunt van de raadsman
Zaak A
De raadsman heeft ten aanzien van feit 3 primair vrijspraak bepleit, omdat het gebiedsverbod volgens hem geëindigd is op 15 augustus 2019. Bovendien is het gebied wel erg groot. Subsidiair heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ook ten aanzien van feit 4 en feit 5 heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte niet wist, en evenmin had moeten vermoeden dat de pasjes afkomstig waren van diefstal en/of dat zij vals of vervalst waren.
Zaak B
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van 359a van het Wetboek van Strafvordering. Gelet op de beperkte informatie waarover verbalisant [naam 1] beschikte op het moment dat hij verdachte aanhield, kon er geen redelijk vermoeden van schuld bestaan. De aanhouding was daarom onrechtmatig. Datzelfde geldt voor de fouillering die daarna heeft plaatsgevonden, en waarbij vijf tabletten MDMA zijn aangetroffen. Het vormverzuim moet volgens de raadsman leiden tot bewijsuitsluiting.
Zaak C
Volgens de raadsman moet verdachte ook worden vrijgesproken van de in zaak C ten laste gelegde feiten. Er zijn geen camerabeelden of getuigen van de diefstal van de portemonnee. De enkele omstandigheid dat er een korte tijd zit tussen het moment van diefstal van de portemonnee en het moment waarop verdachte met de pinpas van de aangeefster heeft gepind, levert onvoldoende bewijs op. Verdachte heeft voorts geen opzet gehad op de diefstal van geld van aangeefster door het pinnen, hij had het pasje van anderen gekregen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van zaak A, feiten 4 en 5
De rechtbank zal verdachte van deze feiten vrijspreken, aangezien zij niet bewezen acht dat verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de pasjes van diefstal afkomstig, vals of vervalst waren
Verdachte heeft aangegeven dat een vriend een stapel pasjes heeft achtergelaten in de woning van verdachte. Verdachte heeft deze pasjes achter een spiegel verstopt. Van deze inbeslaggenomen pasjes bleken een identiteitsbewijs en een creditcard op naam van [naam 2] in 2017 gestolen te zijn.
Verdachte heeft aangegeven niet te weten dat deze passen van misdrijf afkomstig waren.
Van opzetheling van dit identiteitsbewijs en deze creditcard kan, nu geen ander bewijsmiddel hiertoe in het dossier aanwezig is, geen sprake zijn. Uit de jurisprudentie kan immers worden afgeleid dat uit het
enkele voorhanden hebbenvan een van misdrijf afkomstig goed nog niet kan volgen dat ten tijde van het voorhanden krijgen van het goed sprake was van opzetheling.
Ten aanzien van de tenlastegelegde schuldheling overweegt de rechtbank als volgt.
Het is een feit van algemene bekendheid dat een identiteitskaart en een creditcard hoogst persoonlijk, uitdrukkelijk op naam gesteld, bezit zijn. Verdachte had dus redelijkerwijs kunnen vermoeden dat deze passen niet van zijn vriend waren. Dat verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze passen ook van misdrijf afkomstig waren, daarvoor is onvoldoende ondersteunend bewijs in het dossier aanwezig
Ten aanzien van de vervalste identiteitskaarten tenlastegelegd in feit 5 overweegt de rechtbank dat uit het dossier wel blijkt dat een deskundige deze vervalsing heeft vastgesteld, maar dat het onduidelijk is in hoeverre deze vervalsing voor een leek te zien was, hoe duidelijk het was dat dit geen echte identiteitsbewijzen waren. Voor het bewijs dat verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze identiteitsbewijzen vals waren, bevindt zich onvoldoende in het dossier.
Zaak A, feiten 1 en 2
De rechtbank vindt op grond van de in bijlage II genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Gelet op de standpunten van de raadsman en de officier van justitie behoeft dit oordeel geen nadere toelichting.
Zaak A, feit 3
De rechtbank vindt op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II, waaronder de bekennende verklaring van verdachte, bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van het gebiedsverbod. De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van de raadsman dat het gebiedsverbod zou eindigen op 15 augustus 2019, nu in het verblijfsverbod staat:
‘Het verblijfsverbod houdt in dat u zich vanaf 20 juli 2019, 00.01 uur tot en met 19 augustus 2019, 23.59 uur niet in dit gebied mag begeven en/of ophouden.’
Zaak B
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanhouding onrechtmatig was, aangezien er volgens hem geen redelijk vermoeden van schuld was. De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [naam 1] blijkt dat hij zich op 26 juli 2019 omstreeks 04.45 uur in burgerkleding bevond op het Koningsplein te Amsterdam. Daar zag hij twee personen lopen, waarvan hij uit ervaring wist dat het harddrugsdealers waren. Eén van deze personen was verdachte. De verbalisant zag dat verdachte en de andere persoon ( [naam 3] ) de Spuistraat inliepen en dat er in eerste instantie niemand bij hen liep. Daarna zag de verbalisant dat er twee personen achter verdachte en [naam 3] aan gingen lopen. De verbalisant herkende één van deze personen als een harddrugsverslaafde. De verbalisant zag dat [naam 3] in de Spuistraat verschillende keren om zich heen keek en vervolgens – samen met verdachte – verder de Spuistraat inliep. Zij werden gevolgd door de twee personen die achter hen liepen. De verbalisant zag dat het viertal doorliep richting de Raadhuisstraat en dat er vervolgens nog twee harddrugsverslaafden aansloten. De verbalisant zag dat verdachte en [naam 3] halt hielden ter hoogte van de Raamsteeg en dat verdachte de Raamsteeg in liep. De verbalisant zag dat [naam 3] op de hoek van de Raamsteeg en de Spuistraat ging staan en schichtig verschillende keren om zich heen keek.
Naar het oordeel van de rechtbank was er onder deze omstandigheden sprake van een redelijke en concrete verdenking dat hier sprake zou kunnen zijn van het verkopen van verdovende middelen, zodat de aanhouding van verdachte en de daaropvolgende fouillering rechtmatig waren.
Op grond van de in bijlage II genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte op 26 juli 2019 vijf tabletten MDMA opzettelijk aanwezig heeft gehad en heeft vervoerd.
Zaak C, feiten 1 en 2
Anders dan de raadsman acht de rechtbank ook deze feiten bewezen. Aangeefster heeft verklaard dat zij op 1 juni 2018 omstreeks 18.45 uur in de Hema in de [adres vestiging] was en daarna haar portemonnee in een plastic Hema-tasje heeft gedaan. Daarna is zij doorgelopen naar de Albert Heijn in de [adres vestiging] . Daar merkte zij dat zij haar portemonnee kwijt was. Uit het dossier blijkt dat verdachte op 1 juni 2018 om 18.56 uur en om 18.57 uur bij een coffeeshop heeft gepind met de bankpas van aangeefster. De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 14 november 2019 meegedeeld dat het ruim vijf minuten duurt om van het betreffende Hema-filiaal naar de betreffende coffeeshop te lopen. Gelet op de korte tijdsspanne – van slechts enkele minuten – tussen het moment waarop de portemonnee van aangeefster is gestolen en het moment waarop verdachte in het bezit moet zijn gekomen van haar bankpas, kan het niet anders dan dat verdachte de persoon is geweest die de portemonnee van aangeefster heeft gestolen. De verklaring van verdachte – dat twee minderjarige jongens hem hebben aangesproken op straat, hem hebben gevraagd om wiet voor hen te halen met een bankpas en dat verdachte niet heeft gezien welke naam er op deze bankpas stond – acht de rechtbank niet aannemelijk.
Gelet op de in bijlage II genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank dan ook bewezen dat verdachte de portemonnee en een bedrag van € 28,- van aangeefster heeft gestolen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen in
bijlage IIbewezen dat verdachte:
Zaak A

1.

op 16 augustus 2019 te Amsterdam een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool (getransformeerd), van het merk Ekol, type Tuna Grizzly, kaliber 6,35 mm Browning, oorspronkelijk kaliber 8 mm PAK, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad;

2.

op 16 augustus 2019 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 2,64 gram cocaïne en 14 tabletten bevattende MDMA;

3.

op 16 augustus 2019 te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, te weten een gebiedsverbod, kenmerk 19/02245 krachtens een wettelijk voorschrift, te weten artikel 172/172 a van de gemeentewet, gedaan door de burgemeester van Amsterdam, inhoudende dat hij, verdachte, zich in de periode van 20 juli 2019 tot en met 19 augustus 2019 niet mocht bevinden in overlastgebied 1 Centrum en ondergrondse metrostations, door zich op voornoemde datum op de Korte Keizersstraat te bevinden.

Zaak B
op 26 juli 2019 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad en heeft vervoerd 5 tabletten MDMA;
Zaak C

1.

op 1 juni 2018 te Amsterdam een portemonnee, toebehorende aan [naam 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen;

2.

op 1 juni 2018 te Amsterdam een geldbedrag (28 euro), toebehorende aan [naam 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een gestolen bankpas (op naam van [naam 4] ).

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd.
Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
De eis van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een behandelverplichting en de verplichting tot verblijf in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) zal worden opgelegd, te weten een gebiedsverbod voor het overlastgebied Amsterdam Centrum 1 voor de periode van één jaar, met de corridor die ook in het eerder opgelegde gebiedsverbod is opgenomen. De officier van justitie heeft gevorderd dat dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel wordt opgelegd.
7.2
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om ten aanzien van een strafoplegging voor het onder zaak A, feit 1 ten laste gelegde wapenbezit in het voordeel van verdachte mee te wegen dat het vuurwapen niet van verdachte was en ook dat het niet geladen was.
Verder heeft de raadsman de rechtbank verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de jeugdige leeftijd van verdachte, diens proceshouding en het feit dat verdachte wil laten zien dat hij kan veranderen. Verdachte wil schoon schip maken. De raadsman acht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend.
Tot slot heeft de raadsman primair verzocht om niet het door de officier van justitie gevorderde gebiedsverbod voor de duur van één jaar aan verdachte op te leggen, nu dit een te lange periode is en het verbod daarom te beperkend is voor het privéleven van verdachte. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om het gebiedsverbod voor een kortere duur op te leggen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft een vuurwapen voorhanden gehad. Verdachte heeft verklaard dat iemand dit wapen in zijn tas heeft gestopt en dat hij vlak daarna werd aangehouden door de politie. Ook indien de rechtbank verdachte in deze verklaring zou volgen, neemt dat echter niet weg dat verdachte zich had moeten realiseren dat het ongecontroleerd bezit van een vuurwapen een onaanvaardbaar gevaar voor de veiligheid van personen in het leven zou hebben geroepen. De ervaring heeft namelijk geleerd dat het bezit hiervan al te gemakkelijk leidt tot het gebruik daarvan, of tot ongevallen met ernstige gevolgen. De rechtbank neemt dit de verdachte kwalijk.
Verder heeft verdachte opzettelijk harddrugs aanwezig gehad en vervoerd, heeft hij een gebiedsverbod overtreden en heeft hij een portemonnee en geld gestolen.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het strafblad van verdachte van 9 oktober 2019, waaruit blijkt dat hij op 4 september 2015 door de kinderrechter is veroordeeld tot een werkstraf van 45 uren wegens onder meer een Opiumwetdelict.
De rechtbank heeft gekeken naar een rapport van de reclassering van 31 oktober 2019.
De reclassering adviseert het volwassenenstrafrecht toe te passen omdat verdachte tot dusver voor een negatieve levensstijl kiest, hij blijft omgaan met criminele vrienden en hij voorheen beperkte inzet heeft getoond voor lange termijn doelen, zoals het behalen van een diploma.
Een aanpak met meer dwang is volgens de reclassering nodig om risico’s te beperken en om verdachte te motiveren voor een andere levensstijl.
De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een behandelverplichting, een verplichting om te verblijven in een instelling voor beschermd of begeleid wonen en een locatiegebod dat wordt gecontroleerd door middel van elektronische controle. Daarnaast adviseert de reclassering de oplegging van een gebiedsverbod als vrijheidsbeperkende maatregel, voor een periode van één jaar en met dadelijke uitvoerbaarheid.
Gelet op het advies van de reclassering ziet de rechtbank aanleiding om verdachte volgens het volwassenenstrafrecht te berechten. Bij het bepalen van de straf heeft zij gekeken naar diverse oriëntatiepunten.
Het Amsterdamse oriëntatiepunt voor het bezit door een
first offendervan een ongeladen pistool of revolver in een publieke ruimte is een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden. Het Amsterdamse oriëntatiepunt voor een voltooide zakkenrollerij bij een kwetsbaar slachtoffer – waarvan in dit geval niet is gebleken – is voor een
first offendereen gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Ook heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Het oriëntatiepunt voor het opzettelijk aanwezig hebben van 0 tot 10 gram harddrugs is een geldboete van € 750,-. Het oriëntatiepunt voor het vervoeren van 0 tot 10 gram harddrugs is een taakstraf van 30 uur. Verdachte heeft echter recidive op het gebied van de Opiumwetdelict, zodat de rechtbank een geldboete of taakstraf niet passend acht.
Alles afwegend acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, passend. De proeftijd zal worden vastgesteld op twee jaar. Gedurende die periode moet verdachte zich houden aan de door de reclassering geadviseerde en in het dictum opgenomen voorwaarden.
Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid ex artikel 38v Sr opleggen. Deze maatregel behelst een gebiedsverbod. Het verbod geldt voor de duur van één jaar en heeft betrekking op het dealeroverlastgebied Amsterdam Centrum, zoals weergegeven op het aan dit vonnis gehechte kaart. De rechtbank verleent verdachte de volgende corridor vanaf en naar zijn woonadres, [BRP-adres] :
Vanuit [BRP-adres] naar Jodenbreestraat, rechtsaf naar het Mr. Visserplein, daarna rechtsaf naar de Muiderstraat via de Plantage het overlastgebied verlaten.
In hetgeen de raadsman heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om de maatregel niet op te leggen of om de duur daarvan te verkorten. De rechtbank acht de maatregel noodzakelijk omdat uit de dossierstukken en hetgeen ter terechtzitting is besproken, is gebleken dat verdachte volhardt in zijn gedrag en daarmee overlast voor de samenleving veroorzaakt.
Voor iedere keer dat verdachte het verbod overtreedt, zal vervangende hechtenis worden opgelegd van twee weken tot een maximum van zes maanden.
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van een zodanig ernstig risico dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal begaan, dat dit een bevel tot dadelijke tenuitvoerlegging rechtvaardigt. De rechtbank zal daarom, anders dan door de officier van justitie is verzocht, niet bevelen dat de maatregel ex artikel 38v Sr dadelijk uitvoerbaar is.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende goederen in beslag genomen:
- 26 STK opium (goednummer: 5793846)
- 8 STK XTC (goednummer: 5793872)
- 1 STK XTC (goednummer: 5793857)
- 1 STK opium (goednummer: 5793862)
- 5 STK XTC (goednummer: 5793847)
- 1 STK pistool, merk: Ekol (goednummer: 5793984).
De rechtbank is van oordeel dat deze goederen verbeurd moeten worden verklaard, nu met betrekking tot deze voorwerpen de in zaak A onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zijn begaan en het ongecontroleerde bezit van deze voorwerpen in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

9.Vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [naam 2] vordert € 73,15 aan materiële schadevergoeding voor ‘ontbrekend fietsslot’, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Nu dit schadevergoedingsformulier geen betrekking heeft op de ten laste gelegde feiten, zal de rechtbank de vordering – conform het verzoek van de officier van justitie en de raadsman – afwijzen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36b, 36c, 38v, 38w, 184, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie en 2 en 10 van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A onder 4 en 5 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A onder 1, 2 en 3, het in zaak B en het in zaak C tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Zaak A
- feit 1:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
- feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
- feit 3:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.
Zaak B
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verboden
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Zaak C
- feit 1:
diefstal;
- feit 2:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
15 (vijftien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
8 (acht) maanden, van deze gevangenisstraf
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarde houdt.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich binnen drie werkdagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis zal melden bij Reclassering Nederland op het adres Wibautstraat 12, 1091 GM te Amsterdam, en zich daarna zal melden zo frequent en zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht. Hieronder valt ook het meewerken aan huisbezoeken;
  • zijn medewerking zal verlenen aan het begeleidingstraject Intensieve Forensische Aanpak (IFA) van Spirit of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, en zich zal houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener hem geeft voor de begeleiding;
  • zal verblijven in een instelling voor beschermd of begeleid wonen, te bepalen door de reclassering, gedurende de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld, ook als dit inhoudt dat hij zich dient te houden aan de gestelde tijden van aanwezigheid zoals een avondklok, en het meewerken aan dagbesteding;
  • op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig zal zijn op het verblijfsadres ( [BRP-adres] ), waarbij hij op doordeweekse dagen een aangesloten blok van 12 uur heeft ter invulling van zijn dagbesteding en in de weekenden 4 uur. Wanneer veroordeelde op doordeweekse dagen geen dagbesteding heeft, heeft hij 2 uur per dag vrij te besteden. De precieze tijdstippen zullen vooraf worden vastgesteld door de reclassering, in overleg met veroordeelde en afhankelijk van de dagbesteding. De naleving van het locatiegebod wordt gecontroleerd met een elektronisch controlemiddel. Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft;
  • de aanwijzingen van de Reclassering Nederland zal naleven.
De Reclassering Nederland wordt daarbij opdracht gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt.
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
a. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
b. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Legt op de maatregelstrekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 12 maanden zich niet zal ophouden in het navolgende gebied:
dealeroverlastgebied Amsterdam Centrumzoals weergegeven op de aangehechte kaart.
Beveelt dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
14 dagenvoor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van
6 (zes) maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Vordering benadeelde partij [naam 2]
Wijst de vordering van [naam 2] af.
Beslag
Verklaart verbeurd de volgende onder verdachte in beslag genomen voorwerpen:
- 26 STK opium (goednummer: 5793846)
- 8 STK XTC (goednummer: 5793872)
- 1 STK XTC (goednummer: 5793857)
- 1 STK opium (goednummer: 5793862)
- 5 STK XTC (goednummer: 5793847)
- 1 STK pistool, merk: Ekol (goednummer: 5793984).
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. D.C. van Reekum en H.E. Hoogendijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 november 2019.
[....]

[....]

[....]

[....]

[....]

[....]

[....]

[....]

[....]

[....]

[....]

[....]

[....]

1.[....]

2.[....]

2.[....]

1.[....]

2.[....]

.