ECLI:NL:RBAMS:2019:8943

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 november 2019
Publicatiedatum
29 november 2019
Zaaknummer
13/741181-18 (A) + 13/123129-18 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak wegens gebrek aan bewijs voor diefstal en poging tot diefstal

Op 28 november 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van een poging tot diefstal en diefstal, waaronder winkeldiefstal. De zaak was op tegenspraak behandeld en de rechtbank heeft de zaken, die onder de parketnummers 13/741181-18 (A) en 13/123129-18 (B) waren ingediend, gevoegd. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. J. Ang, en de verdediging van de raadsman, mr. J.F. van der Brugge, gehoord. De tenlastelegging omvatte onder andere een poging tot diefstal uit een auto en diefstal van goederen uit een winkel. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen in zaak B, en heeft de verdachte daarvan vrijgesproken. In zaak A oordeelde de rechtbank echter dat er voldoende bewijs was voor de winkeldiefstal, gebaseerd op getuigenverklaringen en camerabeelden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en ambulante behandeling. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verslavingsproblematiek en eerdere veroordelingen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/741181-18 (A) + 13/123129-18 (B) (Promis)
Datum uitspraak: 28 november 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[BRP-adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 14 november 2019.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J. Ang, en van wat de gemachtigde raadsman, mr. J.F. van der Brugge, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – in
zaak Aten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
het medeplegen van diefstal van flesjes eau de toilette en/of shampoo bij de Kruidvat in Amsterdam op 3 mei 2018.
Aan verdachte is – kort gezegd – in
zaak Bten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
1.het medeplegen van een poging tot diefstal met braak uit een auto van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] in Amsterdam op 6 januari 2018; en,
2.het medeplegen van diefstal met braak van zonnebrillen en/of een Carhatt Parka en/of een Prada Jas uit de auto van [slachtoffer 3] in Amsterdam op 6 januari 2018.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het in zaak A en het in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen.
Ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat er wettig en overtuigend bewijs is. Er is aangifte gedaan door de Kruitvat en in het dossier is een proces-verbaal van herkenning opgenomen van verbalisant [verbalisant 1] , die verdachte en medeverdachte [medeverdachte] heeft herkend.
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat er voor beide feiten een aangifte in het dossier zit en dat op basis van de camerabeelden van de parkeergarage herkenning van verdachte door twee verbalisanten heeft plaatsgevonden. De officier van justitie heeft verklaard dat de camerabeelden duidelijk zijn en dat in het dossier zich afbeeldingen (stills) van de camerabeelden bevinden, die ook duidelijk zijn.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte van het in zaak A en het in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de stills van de camerabeelden onduidelijk zijn en geen uitgangspunt bieden voor een deugdelijke herkenning. Het is onvoldoende duidelijk of verdachte de persoon is op de camerabeelden, wat voor handelingen er worden verricht en welke goederen daadwerkelijk gestolen zijn.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak van het in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat het in zaak B onder 1 en 2 is ten laste gelegd niet bewezen is. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Door [slachtoffer 1] is aangifte gedaan van een poging tot diefstal uit haar auto, die op 6 januari 2018 geparkeerd stond in de parkeergarage aan de Reguliersdwarsstraat in Amsterdam. Ook [slachtoffer 3] deed aangifte van diefstal uit zijn auto, die op hetzelfde moment geparkeerd stond in dezelfde parkeergarage. Door de buurtregisseur werden aan de politie de camerabeelden van de parkeergarage overgedragen. Op basis van de camerabeelden heeft herkenning van verdachte door twee verbalisanten plaatsgevonden. Verder bevinden zich in het dossier de stills van die camerabeelden.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte een van de drie personen is die op de camerabeelden van de parkeergarage te zien zijn. De rechtbank heeft op de zitting de camerabeelden niet kunnen bekijken. In het dossier bevindt zich een Cd-rom met een groot aantal bestanden waarbij niet is aangegeven welke bestanden van belang zijn in deze zaak. De tijd liet het niet toe om alle bestanden te bekijken. De rechtbank heeft daarom steekproefsgewijs diverse bestanden bekeken, maar daarop was niets relevants te zien. De officier van justitie heeft op zitting ook niet kunnen aangeven welke beelden bekeken moesten worden. De rechtbank heeft daardoor niet kunnen beoordelen of de beelden op basis waarvan herkenning heeft plaatsgevonden van voldoende kwaliteit zijn. De rechtbank heeft wel kennisgenomen van de stills van de camerabeelden, die zich in het dossier bevinden. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze stills echter van dusdanig slechte kwaliteit dat een herkenning van een persoon op basis daarvan niet mogelijk is. Het gezicht van de dader is nauwelijks te zien. Behoudens de twee herkenningen is er in het dossier geen ander bewijs voorhanden waaruit de betrokkenheid van verdachte, die ontkent bij het incident aanwezig te zijn geweest, kan worden afgeleid. Er is gelet op het voorgaande onvoldoende bewijs om buiten redelijke twijfel vast te stellen dat verdachte degene is geweest die op 6 januari 2018 in de parkeergarage aan de Reguliersdwarsstraat in Amsterdam de tenlastegelegde (poging tot) diefstal met braak heeft gepleegd.
3.3.2.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde
Met de officier van justitie en anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich aan de ten laste gelegde winkeldiefstal heeft schuldig gemaakt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Er zit een proces-verbaal van bevindingen in het dossier waarin verbalisant [verbalisant 1] heeft verklaard dat hij verdachte de Kruidvat winkel in zag lopen, dat verdachte minimaal twee keer bukte en daarbij een rechthoekig voorwerp uit een mandje pakte en deze goederen in zijn bigshopper tas deed. De verbalisant zag daarna dat verdachte zonder iets te hebben afgerekend de winkel verliet. De winkelmedewerkster van de Kruidvat heeft vervolgens verklaard dat op 3 mei 2018 flesjes eau de toilette zijn weggenomen. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte de diefstal heeft gepleegd.
De rechtbank is verder van oordeel dat uit het dossier onvoldoende vast is komen te staan dat er sprake was van medeplegen van diefstal. Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde:
op 3 mei 2018 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen flesjes eau de toilette, toebehorende aan het winkelbedrijf Kruidvat.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar in zaak A en het in zaak B onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met een proeftijd van 2 jaar en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
7.2.
Strafmaatverweer van de verdediging
Voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van het in zaak A ten laste gelegde, heeft de raadsman bepleit dat er kan worden volstaan met schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of maatregel ten aanzien van dit feit.
De raadsman heeft verder geen standpunt ingenomen over de op te leggen straf.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich op 3 mei 2018 schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal. Dit is een ergerlijk feit. Dit soort feiten veroorzaken overlast en schade bij de winkelier.
Wat de persoon van verdachte en zijn persoonlijk omstandigheden betreft heeft de rechtbank allereerst gelet op een uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van 21 oktober 2019, waaruit blijkt dat verdachte meermalen is veroordeeld voor het plegen van vermogensdelicten. Dit heeft hem er kennelijk niet van weerhouden onderhavige feiten te plegen.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsadvies van GGZ Reclassering Inforsa Amsterdam van 26 maart 2019, opgemaakt door S. Visser. Uit dit rapport blijkt – kort gezegd – onder meer het volgende. Er is sprake van een delictpatroon. Verdachte laat een wisselend beeld zien. Enerzijds gaat het goed met hem in zijn begeleide woonsetting, is zijn financiële situatie onder controle en zijn er sinds mei 2018 geen nieuwe feiten op zijn strafblad zichtbaar. Anderzijds wordt verdachte veel gezien in het gebruikerscircuit, heeft hij zijn verslaving niet onder controle en is hij moeilijk te motiveren tot het vinden en behouden van een dagbesteding. Er is een behandeling ingezet bij het forensische ambulante zorgteam van Inforsa. Deze behandeling moet nog van de grond komen. Verder heeft verdachte in januari 2019 een zoon gekregen, die een beschermende factor lijkt te zijn. Tegen de reclassering heeft verdachte gezegd dat hij zijn verslaving graag voor zijn zoon wil doorbreken. De reclassering vindt het van belang dat wordt onderzocht wat de mogelijkheden en beperkingen van verdachte zijn. Hij kampt al jarenlang met een verslaving en om dit te doorbreken lijkt een intensieve behandeling noodzakelijk. Verdachte staat niet open voor een langdurig klinisch traject, maar hij wil wel meewerken aan een ambulant hulpverleningskader en een reclasseringstoezicht. Een reclasseringstoezicht kan fungeren als steunbron en als stok achter de deur. Volgens de reclassering wordt het recidiverisico vooralsnog ingeschat als gemiddeld-hoog. De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht, een ambulante behandelverplichting, de verplichting tot het wonen in een instelling van HVO of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, de verplichting tot het meewerken aan middelencontrole en de verplichting tot het vinden en behouden van een geschikte dagbesteding.
Verder heeft de rechtbank op de terechtzitting meneer D.W. Schoemakers, reclasseringswerker werkzaam bij GGZ Reclassering Inforsa Amsterdam, Top600-regisseur en begeleider van verdachte, als deskundige gehoord. Hij heeft bevestigd dat het redelijk goed gaat met verdachte, maar dat hij zijn drugsgebruik bagatelliseert. Verder heeft hij verklaard dat verdachte inmiddels in behandeling is bij de forensische ambulante zorgteam van Inforsa, maar dat verdachte vaak zijn afspraken niet nakomt. Er zijn vermoedens dat er niet alleen sprake is van onwil, maar ook van onmacht bij verdachte, waardoor hij afspraken niet nakomt.
De rechtbank heeft acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Voor een diefstal, is het oriëntatiepunt in geval van veelvuldige recidive een gevangenisstraf van 1 maand. De rechtbank houdt bij de straftoemeting echter ook rekening met de toepassing van artikel 63 Wetboek van Strafrecht omdat verdachte op 1 maart 2019 is veroordeeld voor het plegen van andere misdrijven. Voorts acht de rechtbank het ter voorkoming van recidive van belang dat verdachte in de toekomst wordt ondersteund door de reclassering en dat hij wordt behandeld voor de bij hem aanwezige verslavingsproblematiek, zoals geadviseerd door de reclassering. Gelet hierop zal de rechtbank volstaan met een voorwaardelijke gevangenisstraf, met de bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd.
De rechtbank zal, gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden en gelet op het feit dat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt, bij de straftoemeting afwijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd, en komt tot oplegging van 1 maand gevangenisstraf, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank zal daaraan de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering geadviseerd.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde:
diefstal.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
1 (een) maand.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast als de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht
Veroordeelde moet zich na oproep bij GGZ Reclassering Inforsa op het adres [adres Inforsa] melden. Hierna moet hij zich blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren.
Ambulante behandeling
Veroordeelde is verplicht zich te laten behandelen door FAZ Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde moet zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Bij terugval in middelengebruik of overmatig middelengebruik ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor detoxificatie, stabilisatie, of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie
een kortdurende klinische opname indiceert, laat veroordeelde zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Veroordeelde moet verblijven in een instelling van HVO of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde moet zich houden aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de
reclassering voor hem heeft opgesteld.
Meewerken aan middelencontrole
Veroordeelde moet meewerken aan controle van het gebruik van drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Meewerken aan het vinden en behouden van een geschikte dagbesteding
Veroordeelde moet meewerken aan het vinden en behouden van een geschikte dagbesteding.
Geeft aan GGZ Reclassering Inforsa Amsterdam opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Heft op het in
zaak Agegeven - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter,
mrs. L. Dolfing en Y. Moussaoui, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.T. St Rose griffier
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 28 november 2019.