3.3.2Het oordeel over het onder 1 en 2 ten laste gelegde
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Ten aanzien van feit 1 en 2:
1. De bekennende verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd zoals neergelegd in het proces-verbaal van die terechtzitting, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik wil verklaren dat ik op heterdaad ben betrapt in het kantoor met het geld en de wapens. Dat klopt. Er waren twee wapens in het kantoor en één in het aangrenzende rommelhok. Ik wist van de drie wapens. Van de tas met geld in het hok (ruimte B3) wist ik ook af. Ik zat in het kantoor geld te tellen.
2. Een aanvullend proces-verbaal doorzoeking [horecagelegenheid] met nummer 2018139810 van 19 juli 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar T654, doorgenummerde pagina’s 161-162.
3. Een definitief proces-verbaal van wapenonderzoek met nummer 2018139810 van 6 augustus 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 1] , doorgenummerde pagina’s 138-151.
4. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2018139810-13 van 11 juli 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren AML33670 en AML13567, doorgenummerde pagina’s 6-8.
5. Een proces-verbaal van doorzoeking met nummer 2018139810 van 12 juli 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 2] , doorgenummerde pagina’s 15 en 16.
6. Vier geschriften, zijnde kennisgevingen van inbeslagneming, met registratienummers PL1300-2018139810-82, PL1300-2018139810-83, PL1300-2018139810-81 en PL1300-2018139810-84, opgemaakt door [brigadier van politie] , brigadier van politie Eenheid Amsterdam, doorgenummerde pagina’s 35-38.
7. Een proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens met nummer 2018139810 van 3 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar S-153, doorgenummerde pagina’s 351-357.
3.3.3Bewijsoverweging
De rechtbank overweegt ten aanzien van het witwassen het volgende. Naar inmiddels bestendige jurisprudentie kan, in een geval zoals dat zich hier voordoet, witwassen bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat – zoals door de officier van justitie is gerekwireerd – de geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het ligt op de weg van het Openbaar Ministerie om zicht te bieden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid.
De toetsing door de zittingsrechter dient daarbij de volgende stappen te doorlopen. Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien zo’n geval zich voordoet mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld of de goederen. Zo’n verklaring dient te voldoen aan de vereisten dat zij concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld en de goederen. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen en de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Tegen de achtergrond van dit kader wordt het volgende overwogen.
Op grond van observaties is komen vast te staan dat medeverdachte [medeverdachte] twee tassen heeft opgehaald en deze aan verdachte heeft afgegeven. [medeverdachte] en verdachte zijn met de tassen de horecagelegenheid [horecagelegenheid] binnen gegaan en zijn met de tassen naar de eerste verdieping gelopen. Bij de doorzoeking van [horecagelegenheid] is verdachte aangetroffen in een afgesloten kantoor terwijl om hem heen grote hoeveelheden geld lagen. Ook de tassen zijn daar aangetroffen. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij dat geld had en dat hij het geld aan het tellen was. Verder heeft verdachte verklaard dat de tas met geld in ruimte B3 ook van hem was. Verdachte heeft geen verklaring willen geven over de herkomst of bestemming van het geld.
Uit onderzoek bij de Belastingdienst, Infobox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen, is niet gebleken dat verdachte de beschikking had over grote sommen geld of enig ander vermogen in de vorm van onroerend goed. Ook heeft verdachte over de periode 2017 tot en met mei 2018 een relatief laag aantoonbaar legaal inkomen gehad. Een en ander rechtvaardigt daarom het vermoeden dat hier sprake is van witwassen. Nu verdachte geen concrete, min of meer verifieerbare verklaring heeft gegeven voor het geld, acht de rechtbank bewezen dat het geld – middellijk of onmiddellijk – afkomstig was uit enig misdrijf en dat verdachte hiervan wetenschap heeft gehad en aldus dat geld heeft witgewassen.