In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 november 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De eiser, die lijdt aan een zeldzame chronische ziekte, had in 2017 een persoonsgebonden budget (pgb) ontvangen om een scootmobiel aan te schaffen. In plaats daarvan kocht hij een auto en vroeg hij om een tegemoetkoming voor de meerkosten van het parkeren van deze auto. De gemeente weigerde deze aanvraag, verwijzend naar een eerder advies van het Indicatieadviesbureau (IAB) dat stelde dat de eiser gebruik kon maken van aanvullend openbaar vervoer en een scootmobiel, en dat een vervoerskostenvergoeding niet nodig was.
De rechtbank oordeelde dat de eiser niet in aanmerking kwam voor de gevraagde tegemoetkoming, omdat hij niet had aangetoond dat zijn situatie sinds de eerdere beslissing was veranderd. De rechtbank benadrukte dat het pgb bedoeld was voor de aanschaf van een scootmobiel en dat de looptijd van deze voorziening zes jaar was. Eiser had geen indicatie voor een auto en had zelf gekozen om van het pgb een auto aan te schaffen. De rechtbank concludeerde dat de gemeente geen nieuwe beoordeling hoefde te maken, aangezien de eerdere besluiten en adviezen nog steeds van toepassing waren.
De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken in hoger beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep.