In deze zaak heeft eiser, wonende in Amsterdam, bezwaar gemaakt tegen het wegslepen van de auto van zijn schoonouders door de gemeente Amsterdam. De gemeente heeft het bezwaar op 21 december 2018 ongegrond verklaard, waarna eiser beroep heeft ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft eiser op 5 februari 2019 een nota gestuurd voor het griffierecht, maar eiser heeft deze nota niet betaald. Op 6 maart 2019 heeft de rechtbank een herinnering gestuurd, maar ook daarna bleef de betaling uit. Eiser heeft telefonisch aangegeven dat hij dacht dat er al een uitspraak was gedaan en dat hij het beroep per fax zou intrekken, maar de rechtbank heeft geen fax ontvangen.
Op 8 oktober 2019 vond er een zitting plaats, maar zowel eiser als de gemachtigde van de gemeente zijn niet verschenen. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of het beroep ontvankelijk was. Volgens artikel 8:41 van de Algemene wet bestuursrecht moet het griffierecht binnen vier weken na verzending van de nota zijn betaald, anders wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen verschoonbare reden heeft gegeven voor het niet betalen van het griffierecht. Daarom heeft de rechtbank het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. L.Z. Achouak el Idrissi, rechter, in aanwezigheid van mr. F.P. van Straelen, gerechtsjurist, en is openbaar uitgesproken op 22 oktober 2019. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.