In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 7 februari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap [bedrijf] en de gemeente Aalsmeer. De gemeente had aan de vennootschap en haar bestuurder, de zoon, een last onder dwangsom opgelegd vanwege de verbouwing en bewoning van een bedrijfsgebouw in strijd met het bestemmingsplan. De vennootschap betwistte de overtreding en stelde dat de verbouwing door haar vader was uitgevoerd, terwijl de zoon aanvoerde dat hij niet de verhuurder was van de kamers in het bedrijfsgebouw. De voorzieningenrechter oordeelde dat de zoon niet als overtreder kon worden aangemerkt voor de verhuur van de kamers, maar dat de vennootschap wel degelijk verantwoordelijk was voor de overtredingen. De voorzieningenrechter vernietigde het besluit voor zover het de zoon als overtreder aanmerkte, maar verklaarde het beroep van de vennootschap ongegrond. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht aan de verzoekers. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van eigenaren en bestuurders in handhavingszaken en de toepassing van het gelijkheidsbeginsel in bestuursrechtelijke procedures.