Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.[eiser sub 1] ,
[eiser sub 2],
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak vorderden twee eisers, uitgeprocedeerde asielzoekers, de Staat der Nederlanden te verbieden om op strafrechtelijke gronden over te gaan tot ontruiming van een door hen gekraakt pand in Amsterdam. De voorzieningenrechter oordeelde dat de Staat in beginsel gebruik kan maken van de bevoegdheid tot ontruiming zoals verleend in artikel 551a van het Wetboek van Strafvordering. De rechter benadrukte dat de proportionaliteitstoets, zoals vereist door artikel 8 lid 2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), moet worden toegepast. Dit houdt in dat de belangen van de Staat en de eigenaar van het pand zwaarder wegen dan de belangen van de krakers, mits de ontruiming in de specifieke omstandigheden van het geval gerechtvaardigd is.
De eisers stelden dat er onvoldoende alternatieve opvangmogelijkheden voor hen beschikbaar waren, maar de voorzieningenrechter concludeerde dat er voldoende mogelijkheden waren voor de eisers om onderdak te vinden na de ontruiming. De rechter oordeelde dat de belangen van de Staat en de eigenaar van het pand prevaleren boven die van de krakers. Echter, om de eisers de tijd te geven zich voor te bereiden op hun vertrek, werd een verbod tot ontruiming voor de duur van een week gerechtvaardigd. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitgesproken door mr. R.A. Dudok van Heel, voorzieningenrechter, op 5 februari 2019.