ECLI:NL:RBAMS:2019:8782

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 oktober 2019
Publicatiedatum
22 november 2019
Zaaknummer
13/701154-19 (A), 13/701172-19 (B), 13/173097-19 (C) en 13/024710-19 (D)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor meerdere diefstallen met braak in Amsterdam

Op 23 oktober 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere diefstallen met braak. De rechtbank heeft de zaken, die onder verschillende parketnummers zijn aangebracht, gevoegd behandeld. De verdachte, geboren in 1994 en gedetineerd, werd beschuldigd van zes inbraken in bedrijfspanden en één diefstal van een telefoon. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van 9 maanden op, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank achtte de diefstallen met braak bewezen, met uitzondering van enkele feiten waarvoor de verdachte werd vrijgesproken. De rechtbank overwoog dat de verdachte in een korte periode meerdere inbraken had gepleegd, wat leidde tot gevoelens van angst en onzekerheid in de samenleving. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de noodzaak van reclasseringstoezicht. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan benadeelde partijen, waaronder cafés en bedrijven die schade hadden geleden door de inbraken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT
VONNIS
Parketnummers: 13/701154-19 (A), 13/701172-19 (B), 13/173097-19 (C) en 13/024710-19 (D)
Datum uitspraak: 23 oktober 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1]
gedetineerd in ‘ [detentieplaats] .

1.Onderzoek op de zitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 23 oktober 2019.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, B, C en D aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.J.M. Vreekamp, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. I. Raterman, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging tenlastelegging - ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan zes inbraken in bedrijfspanden te Amsterdam en één diefstal van een telefoon, meer specifiek:
Zaak A (13/701154-19)
1. Diefstal met braak uit een bedrijfspand [naam 1] op 10 december 2018;
2. Diefstal met braak uit een bedrijfspand [naam 2] op 1 januari 2019;
3. Medeplegen poging diefstal met braak uit bedrijfspand [naam 3] op 3 februari 2019;
4. Poging diefstal met braak bedrijfspand café [naam 4] op 16 februari 2019.
Zaak B (13/701172-19)
1. Medeplegen diefstal (primair)/ poging diefstal (subsidiair) met braak uit bedrijfspand [naam 5] op 9 maart 2019;
Zaak C (13/173097-19)
1. Diefstal (primair)/poging diefstal (subsidiair) uit woning van telefoon van [persoon 1] op 18 juli 2019;
Zaak 4: 13/024710-19 (GPS)
1. Medeplegen poging diefstal met braak uit bedrijfspand (primair) / medeplegen vernieling (subsidiair) van café [naam 6] op 20 jan 2019;
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt de feiten in zaak A bewezen. Ten aanzien van zaak B vindt de officier van justitie het subsidiair ten laste gelegde bewezen. Verdachte moet van de feiten in zaak C te worden vrijgesproken. De officier van justitie vindt tot slot het primair ten laste gelegde in zaak D bewezen. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Zaak A - feit 1 (inbraak [naam 1] )
De diefstal met braak bij de [naam 1] kan bewezen worden op basis van de camerabeelden, de herkenningen door de verbalisanten en de bekennende verklaring van verdachte. Wel moet verdachte worden vrijgesproken van het onderdeel ‘inklimming’, omdat verdachte heeft verklaard lopend door de deur binnen te zijn gekomen.
Zaak A - feit 2 (inbraak [naam 2] )
De diefstal met braak bij de [naam 2] kan bewezen worden op grond van de beelden, de herkenningen door de verbalisanten en de aangetroffen vingerafdrukken van verdachte op het bestek.
Zaak A - feit 3 (poging inbraak [naam 3] )
De poging diefstal met braak bij de [naam 3] kan bewezen worden op grond van de aangifte en de herkenningen door de verbalisanten. Er worden twee personen gezien met een breekijzer, die de deur intrappen. Verdachte heeft in eerste instantie bekend bij de rechter-commissaris maar heeft nu een ander verhaal. Dat laatste verhaal is niet geloofwaardig.
Zaak A - feit 4 (poging inbraak café [naam 4] )
De poging diefstal met braak bij café [naam 4] kan bewezen worden op basis van de aangifte en de herkenningen door de twee verbalisanten. Bij de doorzoeking van de woning van verdachte worden een jas en een pet aangetroffen, die sterk overeenkomen met de jas en de pet die verbalisanten op de beelden zien.
Zaak B (poging inbraak [naam 5] )
De subsidiaire ten laste gelegde poging diefstal met braak kan bewezen worden op grond van de aangifte en de getuigenverklaring van de schoonmaakster. Verdachte heeft verklaard dat hij in het bedrijfspand is geweest. De schoonmaakster ziet verdachte bij de bar. Die verklaring sluit aan bij de camerabeelden. Verdachte heeft opzet gehad op het stelen van spullen.
Verdachte moet worden vrijgesproken van het onderdeel medeplegen. De jongen die buiten in de nabijheid van verdachte werd aangehouden, [persoon 2] , had er niets mee te maken en is niet vervolgd.
Zaak C (diefstal telefoon [persoon 1] )
Verdachte dient te worden vrijgesproken. Het is niet aannemelijk geworden dat verdachte de persoon is geweest die geprobeerd heeft de telefoon van [persoon 1] te stelen.
Zaak D (poging inbraak café [naam 6] )
De poging diefstal met braak kan bewezen worden op basis van de aangifte en de bevindingen van de politie. Politie komt ter plaatse na een melding van een taxichauffeur, die twee personen tegen de deur zag schoppen. Op dat moment waren er niet veel mensen op straat en de politie treft twee personen, waaronder verdachte, aan bij de deur van het café. Verdachte voldoet aan het doorgegeven signalement. De manier waarop is geprobeerd in te breken past binnen de
modus operandivan verdachte.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich - overeenkomstig haar pleitnota - op het standpunt gesteld dat verdachte voor de feiten 3 en 4 in zaak A en de feiten in zaken B, C en D moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van de feiten 1 en 2 in zaak A heeft de raadsvrouw geen opmerkingen gemaakt over de bewezenverklaring. Zij voert, zakelijk weergegeven, het volgende aan.
Zaak A - feit 3 (poging inbraak [naam 3] )
Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. De
stillszijn onvoldoende duidelijk, waardoor niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte op de camerabeelden te zien is. Naast de herkenningen bevat het dossier geen enkel aanknopingspunt op basis waarvan verdachte in verband kan worden gebracht met de poging diefstal bij [naam 3] .
Zaak A - feit 4 (poging inbraak café [naam 4] )
De beelden zijn te onduidelijk en onscherp waardoor er geen gelaatskenmerken te onderscheiden zijn. Daarom kan niet worden vastgesteld dat verdachte te zien is op de beelden. Daarnaast bevat het dossier geen aanknopingspunt dat verdachte betrokken is geweest bij de
poging diefstal. Ook de aantroffen pet in zijn woning kan niet dienen als (steun)bewijs, aangezien er veel zwarte petten zijn en op de beelden het logo van [merknaam] niet te zien is.
Zaak B (inbraak [naam 5] )
Ten aanzien van de primair ten laste gelegde diefstal blijkt uit het dossier niet dat er geld of andere goederen zijn weggenomen uit het restaurant. Met betrekking tot de subsidiair ten laste gelegde poging diefstal kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat verdachte heeft geprobeerd om geld of enig goed weg te nemen. Hij heeft nooit het voornemen gehad om geld of enig goed weg te nemen, als gevolg waarvan geen sprake is van een ‘voornemen dat zich door begin van uitvoering heeft geopenbaard.’
Zaak C (diefstal telefoon [persoon 1] )
Met betrekking tot de primair ten laste gelegde diefstal blijkt uit het dossier dat de telefoon van [persoon 1] nooit is weggenomen. De telefoon is niet bij cliënt aangetroffen en deze was nog steeds in het bezit van [persoon 1] . Ten aanzien van de primair ten laste gelegde diefstal en de subsidiair ten laste gelegde poging diefstal kan niet worden bewezen dat verdachte in de woning aanwezig is geweest. Het signalement in de aangifte komt niet overeen met verdachte en er is geen steunbewijs.
Zaak D (poging inbraak café [naam 6] )
Er is onvoldoende bewijs waaruit blijkt dat de schade bij café [naam 6] is aangericht door verdachte. Dus moet vrijspraak volgen van het gehele feit. Subsidiair is het standpunt van de verdediging dat de gedragingen niet kunnen worden gekwalificeerd als een poging diefstal zoals primair ten laste gelegd. Uit het enkele feit dat de ruit van café [naam 6] kapot is, kan niet worden afgeleid dat cliënt heeft geprobeerd in te breken. Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen spreken van een begin van uitvoering van diefstal.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak
Zaak B (inbraak [naam 5] )
De rechtbank vindt de primair ten laste gelegde diefstal met braak niet bewezen, en zal verdachte daarvan vrijspreken. Uit de aangifte blijkt dat er geen geld uit de kassa of goederen uit het restaurant zijn weggenomen.
Zaak C (diefstal telefoon [persoon 1] )
De rechtbank vindt de primair ten laste gelegde diefstal met braak en de subsidiair ten laste gelegde poging diefstal met braak niet bewezen, en zal verdachte daarvan vrijspreken. De rechtbank sluit zich aan bij de standpunten en argumentatie van de officier van justitie en de raadsvrouw hierover.
Zaak D (poging inbraak café [naam 6] )
De rechtbank vindt de primair ten laste gelegde poging diefstal met braak niet bewezen, en zal verdachte daarvan vrijspreken. Het is niet vast te stellen dat verdachte opzet had op diefstal.
3.3.2.
Bewijsoverwegingen
Zaak A – feit 1(inbraak [naam 1] )
De rechtbank vindt de diefstal met braak bij de [naam 1] bewezen. Verdachte heeft dit feit bekend en de rechtbank sluit zich aan bij de standpunten en argumentatie van de officier van justitie en de raadsvrouw.
Verdachte zal worden vrijgesproken van het onderdeel ‘inklimming’, omdat uit het dossier blijkt dat verdachte door de deur naar binnen is gelopen. .
Zaak A – feit 2 (inbraak [naam 2] )
De rechtbank vindt de diefstal met braak bij de [naam 2] bewezen. Verdachte heeft dit feit bekend en de rechtbank sluit zich aan bij de standpunten en argumentatie van de officier van justitie en de raadsvrouw.
Zaak A - feit 3 (poging inbraak [naam 3] )
De rechtbank vindt de poging diefstal met braak bij de [naam 3] bewezen. Zij overweegt daartoe als volgt.
Op 3 februari 2019 kreeg aangever een melding op zijn telefoon over een inbraak. Via zijn telefoon kon hij
livemeekijken met de beveiligingscamera’s en zag een onbekende man in het kantoor lopen. Toen aangever ter plaatse kwam, bleken het hek en twee deuren aan de buitenzijde van het pand te zijn geforceerd. Uit het pand is niets weggenomen. Op de camerabeelden nam aangever waar dat twee mannen op een bromfiets kwamen aanrijden. Een van hen forceerde met een voorwerp, lijkend op een breekijzer, het slot van het toegangshek, terwijl de andere man op de uitkijk stond. De deur werd geforceerd en ingetrapt. De man liep binnen direct naar de kluis. Toen hij probeerde de kluis open te breken, ging het alarm af. De man verliet het pand en beide mannen reden samen weg op de bromfiets.
Vijf verbalisanten bekeken de camerabeelden en herkenden, onafhankelijk van elkaar, verdachte als de man die het pand was ingegaan en de kluis heeft geprobeerd open te breken. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de camerabeelden van zodanig goede kwaliteit dat het mogelijk is om daarop een betrouwbare herkenning te baseren. Ook de gezichtskenmerken van verdachte die op enkele momenten in beeld komen zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende om een herkenning op te baseren. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de herkenningen van de verbalisanten. De rechtbank vindt verder van belang dat niet één maar vijf verbalisanten verdachte hebben herkend. Zij zijn ambtshalve bekend met verdachte. Verbalisant [verbalisant 1] kent verdachte al een lange periode omdat hij meer dan 10 jaar wijkagent is geweest van de buurt waar verdachte vaak kwam. Verbalisanten [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] kwamen verdachte ook met grote regelmaat tegen als wijkagent of in de wijk waar zij werkten. Verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] hebben verdachte meerdere malen staande gehouden en geverbaliseerd.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de door de verbalisanten gedane herkenningen betrouwbaar zijn en kunnen worden gebruikt voor het bewijs dat verdachte betrokken is geweest bij de poging diefstal bij de [naam 3] .
De rechtbank is van oordeel dat verdachte de poging diefstal met braak samen met een ander heeft gepleegd. Uit de beelden blijkt dat verdachte met een andere persoon met een bromfiets kwamen aanrijden. Terwijl verdachte het pand binnen ging, bleef de andere man op de uitkijk staan. Bij het afgaan van het alarm zijn zij samen weer op de bromfiets vertrokken. Bij gebrek aan nadere informatie hierover houdt de rechtbank het ervoor dat de rollen van beide betrokkenen gelijk en inwisselbaar waren, zodat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de andere persoon.
Zaak A - feit 4 (poging inbraak café [naam 4] )
De rechtbank vindt de poging diefstal met braak bij café [naam 4] bewezen. Zij overweegt daartoe als volgt.
Uit de aangifte bleek dat de toegangsdeur van het café op 16 februari 2019 is ingetrapt. De eigenaar constateerde dat niets was weggenomen. Twee verbalisanten bekeken de camerabeelden en herkenden verdachte onafhankelijk van elkaar. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze camerabeelden van zodanig voldoende kwaliteit dat het mogelijk is om daarop een betrouwbare herkenning te baseren. Ook de gezichtskenmerken van verdachte die op enkele momenten in beeld komt zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende om een herkenning op te baseren. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de herkenningen van de verbalisanten. Zij zijn ambtshalve bekend met verdachte en hebben hem in het verleden 1) staande gehouden en 2) aandachtig camerabeelden van hem bestudeerd. De rechtbank ziet daarom geen feiten en omstandigheden die maken dat aan de betrouwbaarheid van de herkenningen moet worden getwijfeld.
Op 27 februari 2019 werd de woning van verdacht doorzocht. Daar werden een [merknaam] pet en een jas met elastiekjes aan de boord aangetroffen. Verbalisant [verbalisant 7] merkte op dat de pet die te zien was op de camerabeelden zeer gelijkend was met de [merknaam] pet die was gevonden in de woning van verdachte. Kenmerkend was de tekst ‘ [merknaam] ’ die qua plaats en grootte overeenkwam. Ook de jas die verdachte op de beelden aan had, vertoonde gelijkenissen met de in de woning aangetroffen jas.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de door de verbalisanten gedane herkenningen betrouwbaar zijn en voor het bewijs kunnen worden gebruikt dat verdachte de poging diefstal bij café [naam 4] heeft gepleegd.
Zaak B (poging inbraak [naam 5] )
De rechtbank acht de subsidiair ten laste gelegde poging diefstal met braak bij [naam 5] bewezen. Zij overweegt daartoe als volgt.
Op 9 maart 2019 kregen verbalisanten vroeg in de ochtend een melding van een inbraak aan de [adres 2] . De schoonmaakster van het pand trof verdachte aan achter de bar. Zij zag hem een aantal toetsen intoetsen op de
smartsafe, die onder de kassa zit. De schoonmaakster liep weg en waarschuwde de nog buiten staande personeelsleden. Samen met een personeelslid liep de schoonmaakster weer naar binnen en zag verdachte druk bezig om een tweede kassa achter de bar los te krijgen. Verdachte ging via de voordeur naar buiten en liep een andere straat in. De chef-kok van [naam 5] had de politie gebeld en volgde verdachte in afwachting van de politie. Op aanwijzing van de chef-kok werd verdachte, in het bijzijn van een andere man, aangehouden in de Albert Cuypstraat. Later werd geconstateerd dat de kassa schade had. Ook werd een schroevendraaier naast de kassa aangetroffen. De camerabeelden werden door een verbalisant bekeken. De verbalisant beschreef dat zij zag dat verdachte tegen de deur duwde, daardoorheen naar binnen ging en dat verdachte achter de bar ‘bezig’ was. De aangever constateerde dat er geen geld uit de smartsafe was weggenomen en dat de dader heeft geprobeerd de kassa open te breken maar dat dat niet gelukt was.
De rechtbank hecht waarde aan de verklaring van de schoonmaakster. Zij zag verdachte bezig bij de smartsafe en even later zag zij dat verdachte probeerde de kassa los te krijgen. Deze verklaring past bij de camerabeelden. Daarnaast werd schade geconstateerd bij de kassa en werd naast de kassa een schroevendraaier aangetroffen. Deze schade past bij de poging om de kassa open te krijgen met gebruik van de schroevendraaier. Dat de schroevendraaier niet van verdachte was, maakt dit niet anders.
Verdachte heeft verklaard dat hij naar binnen is gegaan om cola te vragen. Hij was in de veronderstelling dat het restaurant nog open was. Hij was dronken en had niet de intentie om iets te stelen. Deze verklaring van verdachte vindt de rechtbank niet aannemelijk en wordt weerlegd door de getuigenverklaring van de schoonmaakster.
Alles afwegend vindt de rechtbank bewezen dat verdachte opzet had om te stelen en zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot diefstal met braak.
De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte de poging tot diefstal met braak met een ander heeft gepleegd, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte en de later eveneens aangehouden persoon nauw en bewust hebben samengewerkt. De andere persoon waarmee verdachte is aangehouden, is ook niet vervolgd voor dit feit.
Zaak D (vernieling café [naam 6] )
De rechtbank vindt de subsidiair ten laste gelegde vernieling bij café [naam 6] bewezen. Zij overweegt daartoe als volgt.
Op 20 januari 2019 zag een taxichauffeur vroeg in de ochtend twee mannen voor de deur van café [naam 6] staan. De ene man hield de deur met zijn hand vast, terwijl de andere man tegen de deur schopte. De taxichauffeur had goed zicht en gaf een nauwkeurig signalement van de mannen door aan de politie. Enkele minuten later kwam de politie ter plaatse. Zij zagen twee personen voor het café staan en er was verder niemand in de buurt. De personen voldeden aan het signalement dat de taxichauffeur had doorgegeven. Een van de mannen probeerde sluipend weg te lopen op het moment dat de politiewagen bij het café stopte. Bij aanhouding bleek dit verdachte te zijn. Verbalisanten stelden vast dat de toegangsdeur van het café beschadigd was.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte samen met een ander de deur van café [naam 6] heeft beschadigd. Op basis van de getuigenverklaring van de taxichauffeur stelt de rechtbank vast dat er tussen verdachte en de andere man een nauwe en bewuste samenwerking bestond zodat er sprake is van medeplegen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Zaak A (13/701154-19)
1
op 10 december 2018 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit het bedrijfspand [naam 1] heeft weggenomen een geldkist en een geldbedrag (EURO 360,-), toebehorende aan [naam 1] ;
2
op 1 januari 2019 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit het bedrijfspand de [naam 2] heeft weggenomen een geldbedrag en kluisjes, toebehorend aan de [naam 2] , waarbij hij, verdachte, zich de toegang tot die weg te nemen goederen heeft verschaft en die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door verbreking van een toegangsdeur van voornoemde bar;
3
op 3 februari 2019 te Amsterdam, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een goed van zijn gading, toebehorend aan de [naam 3] , en zich daarbij de toegang tot dat goed van zijn gading te verschaffen en dat weg te nemen goed onder zijn bereik te brengen door middel van braak, zich opzettelijk met zijn mededader, naar die [naam 3] hebben begeven, waarna verdachte het toegangshek tot voornoemd bedrijf met een breekijzer heeft open gebroken, waarna verdachte de toegangsdeur van voornoemd bedrijf heeft opengetrapt en een kluis heeft getracht open te breken;
4
op 16 februari 2019 te Amsterdam, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen goederen van zijn gading, toebehorend aan café [naam 4] , en zich daarbij de toegang tot dat café te verschaffen en die weg te nemen goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak, zich opzettelijk naar voornoemd café heeft begeven, waarna verdachte de toegangsdeur van voornoemd café heeft ingetrapt en vervolgens het slot van voornoemde toegangsdeur heeft verbroken;
Zaak B (13/701172-19)
op 9 maart 2019 te Amsterdam, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen goederen van zijn gading, toebehorend aan [naam 5] en zich daarbij de toegang tot die goederen van zijn gading te verschaffen en die weg te nemen goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak, zich opzettelijk naar het [naam 5] restaurant heeft begeven, waarna hij, verdachte, in voornoemd restaurant een smartsafe en een kassa heeft getracht open te breken;
Zaak D (13/024710-19)
op 20 januari 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en wederrechtelijk ruiten van deuren van café [naam 6] , gevestigd [adres 3] , heeft vernield.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte de bewezen geachte feiten heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de bijzondere voorwaarden worden opgelegd zoals geadviseerd door de reclassering.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht een deels voorwaardelijke straf op te leggen met daarbij bijzondere voorwaarden waarbij verdachte hulp krijgt die hij nodig heeft.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek op de zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie pogingen en twee voltooide diefstallen met braak. Hierbij heeft verdachte in een korte periode ’s nachts veelvuldig ingebroken of geprobeerd in te breken bij horecagelegenheden, waarbij hij deuren forceerde en ruiten insloeg. Dit zijn vervelende en overlastgevende feiten voor de bedrijven. Verdachte heeft zich op geen enkel moment bekommerd om de financiële schade en overlast die hij door zijn handelen heeft veroorzaakt. Hij handelde slechts uit oogmerk van persoonlijk gewin. Dat is verdachte aan te rekenen. Daarnaast zijn de aard en de ernst van de inbraken en de poging daartoe meegewogen. Dergelijke feiten brengen in de samenleving gevoelens van angst en onzekerheid teweeg.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gekeken naar het uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 30 september 2019, waaruit blijkt dat hij veelvuldig is veroordeeld voor vermogensdelicten. Recentelijk is verdachte nog veroordeeld, wat maakt dat artikel 63 Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 27 juni 2019, opgemaakt door K. van der Heijden. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
“De heer [verdachte] heeft blijvend hulp en motivatie nodig om zich enigszins staande te kunnen houden in de maatschappij. Reclassering Inforsa vermoedt dat er bij betrokkene sprake is van LVB-problematiek, waardoor betrokkene maar weinig succeservaringen heeft gehad en geen
doorzettingsvermogen heeft om plannen uit te voeren die een wat langere adem nodig hebben.
Het perspectief op een maatschappelijk aanvaardbaar bestaan is niet groot. Voor de heer [verdachte] is het criminele pad gemakkelijker te bewandelen dan de moeizame weg van het vinden van werk en geschikte huisvesting. De betrokkenheid met de samenleving van de heer [verdachte] is laag en wij hebben de indruk dat hij maar weinig te verliezen heeft. De heer [verdachte] lijkt weinig inzicht hebben in zijn beperkingen. Daarbij lijkt betrokkene tot op heden weinig last te hebben van eventuele justitiële consequenties. Wij verwachten dat het moeilijk wordt om betrokkene blijvend te motiveren om op het rechte pad te blijven. Een stevig kader, zoals een reclasseringstoezicht met ondersteuning van Elektronische Controle, zou mogelijk de recidive kunnen beperken. Elektronische Controle is vanwege de huidige huisvestingssituatie helaas niet uitvoerbaar.”
De rechtbank heeft K. van der Heijden op de zitting als deskundige gehoord. Zij schat de recidive kans hoog in. Verdachte zou het meest gebaat zijn bij begeleid wonen maar dan moet verdachte meewerken aan de voorwaarden die hem worden opgelegd. Naast de bijzondere voorwaarden in het bovengenoemde rapport vindt de deskundige het ook van belang dat verdachte urinecontroles krijgt om mogelijk drugsgebruik in de gaten te houden en dat verdachte een dagbesteding krijgt.
Verdachte verklaart op zitting dat hij bereid is om mee te werken aan alle bijzondere voorwaarden die hem worden opgelegd en dat hij het liefst een eigen zelfstandige woning wil. Hij is echter ook bereid om mee te werken aan begeleid wonen. Hij is flink geschrokken van zijn detentie en snapt dat er nu echt iets moet gebeuren en dat hij dat zelf moet doen.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting die door de rechtbanken onderling zijn afgesproken zodat zoveel mogelijk min of meer gelijke straffen worden opgelegd. De oriëntatiepunten voor een voltooide inbraak bij een bedrijfspand met veelvuldige recidive is een gevangenisstraf van vier maanden. Bij een poging daartoe wordt een derde van dat uitgangspunt in mindering gebracht. De rechtbank heeft gekozen om voor de twee voltooide inbraken een gevangenisstraf van drie maanden te rekenen per inbraak en één maand gevangenisstraf per poging. Dit is voor de pogingen minder dan de oriëntatiepunten; dan zou men immers uitkomen op twee maanden gevangenisstraf per poging. De rechtbank heeft bij dit groot aantal inbraken niet simpelweg het aantal maanden per feit bij elkaar willen optellen. Dat zou in de ogen van de rechtbank tot een te hoge (disproportionele) straf leiden. Voor de vernieling wordt in dit geval geen gevangenisstraf opgelegd, mede vanwege de toepassing van artikel 63 Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt dan uit op een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden maar zal vijf maanden van de op te leggen gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm opleggen met aftrek van voorarrest en een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijke strafdeel zullen bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in het rapport en de voorgestelde voorwaarden van de deskundige op zitting - urinecontroles en dagbesteding - worden verbonden.
De rechtbank zal daarmee een lagere straf opleggen dan geëist. De rechtbank heeft uitdrukkelijk rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Hij is thuis vaak niet welkom en heeft in veel opzichten een lastig leven achter de rug. Het toezicht met de reclassering verloopt soms goed en soms ook niet. Het vinden van stabiliteit in zijn leven zal een moeizame weg zijn maar is van groot belang voor hem zelf en om uit het criminele milieu te komen. Dit kan niet zonder stevig toezicht van de reclassering.
Verdachte heeft voor het eerst een aantal maanden vastgezeten in het huis van bewaring en is daarvan geschrokken. Hij zegt zich nu te realiseren dat hij echt aan de slag moet met zich zelf en de reclassering. De rechtbank wil hem die kans geven en vindt daarom veel langere detentie dan hij al gezeten heeft niet nodig.
Daarom is gekozen voor een gevangenisstraf met een groot voorwaardelijk deel en een aantal bijzondere voorwaarden. De belangrijkste voorwaarde is dat hij meewerkt aan begeleid wonen.

9.Vorderingen benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

[naam 2] (zaak A – feit 2)
De benadeelde partij [naam 7] heeft als vertegenwoordiger van de [naam 2] een materiële schadevergoeding van € 4.600,- gevorderd. Deze schadevergoeding bestaat uit de waarde van de gestolen kluis met de inhoud van € 4.500,- en de waarde van twee kassalades en een kluisje.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij geheel wordt toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
De verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat er slechts € 600 á 700 in de kluis zat. De raadsvrouw heeft daarnaast aangevoerd dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat de vordering niet onderbouwd is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering moet worden toegewezen tot een bedrag van
€ 800,-. De schade van de kassalades en de kluis ter waarde van € 100,- wordt geheel toegewezen. Met betrekking tot de inhoud van de kluis heeft de benadeelde partij het gevorderde bedrag niet onderbouwd, aangezien een kasstaat of andere administratie ontbreekt. De rechtbank ziet in dat geval geen reden om af te wijken van de verklaring van verdachte en wijst € 700,- toe. Voor het overige deel zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan dat deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 1 januari 2019.
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. De rechtbank bepaalt de vervangende hechtenis op 16 dagen.
Café [naam 4] (zaak A – feit 4)
De benadeelde partij [naam 8] heeft als vertegenwoordiger van café [naam 4] een materiële schadevergoeding van € 1081,02 gevorderd. Deze schadevergoeding bestaat de reparatie van de voordeur (€ 571,50), reparatie van het alarm (€ 149,52), verfkosten ( € 200) en werktijd (€ 160).
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij geheel wordt toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard vanwege de bepleitte vrijspraak. Subsidiair stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat de reparatiekosten kunnen worden toegewezen en de rest van de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering moet worden toegewezen tot een bedrag van €921,02. Het staat vast dat de materiële schade rechtstreeks door het bewezenverklaarde is toegebracht. De reparatie- en verfkosten zijn daarnaast voldoende onderbouwd. Met betrekking tot de gewerkte uren (€160) heeft de benadeelde partij het gevorderde bedrag niet onderbouwd, aangezien enige administratie ontbreekt. Voor dat deel zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan dat deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 16 februari 2019.
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. De rechtbank bepaalt de vervangende hechtenis op 18 dagen.
Café [naam 6] (zaak D)
De benadeelde partij [naam 9] heeft als vertegenwoordiger van café [naam 6] een materiële schadevergoeding van € 1.350, bestaande ruitschade (€ 850) en telefoonkosten van Aruba naar Nederland (€ 500), en een immateriële schadevergoeding van € 14.000, bestaande uit vakantiekosten (€ 4000) en slaapproblemen (€ 10.000), gevorderd.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 850 dient te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel, en de rest van de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering primair niet-ontvankelijk dient te worden verklaard vanwege de bepleitte vrijspraak en subsidiair omdat de vordering niet-onderbouwd is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering moet worden toegewezen tot een bedrag van
€ 850,-. Het staat vast dat de schade aan de ruiten rechtstreeks door het bewezenverklaarde is toegebracht. Met betrekking tot de belkosten en de immateriële schadevergoeding heeft de benadeelde partij het gevorderde bedrag niet onderbouwd, aangezien enige administratie of andere stukken ontbreken. Voor dat deel zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan dat deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 20 januari 2019.
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. De rechtbank bepaalt de vervangende hechtenis op 17 dagen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 47, 57, 63, 310, 311, 350 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A – feit 1
diefstal
Ten aanzien van zaak A – feit 2
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot het weg te nemen goed heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking
Ten aanzien van zaak A – feit 3
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot het weg te nemen goed heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
Ten aanzien van zaak A – feit 4
poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot het weg te nemen goed heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking
Ten aanzien van zaak B
poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot het weg te nemen goed heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
Ten aanzien van zaak D
Medeplegen van het opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte van
5 (vijf) maandenvan deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast als verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat:
1. verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast als de verdachte gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
Meldplicht
verdachte zich meldt binnen vijf werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Inforsa op het adres [adres 4] te Amsterdam. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
Gedragsinterventie praktische vaardigheden
verdachte actief deelneemt aan de gedragsinterventie COVA+. Verdachte houdt zich aan de
afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
Ambulante behandeling
verdachte meewerkt aan verdere diagnostiek, waaronder het opnieuw uitvoeren van een onderzoek naar zijn verstandelijke vermogens (IQ). Indien hieruit een behandel- of begeleidingsadvies voortkomt dan laat verdachte zich behandelen of begeleiden door Amsta of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
verdachte verblijft bij [instelling] of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. De reclassering wordt expliciet opgedragen om te bewerkstelligen dat verdachte in een begeleid wonen instelling terecht komt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
Meewerken aan middelencontrole
verdachte meewerkt aan controle op het gebruik van cocaïne en/of alcohol om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
Dagbesteding
verdachte meewerkt aan het (opnieuw) verkrijgen en behouden van een zinvolle dagbesteding, waarbij hij zich zal houden aan de hem door de reclassering gegeven aanwijzingen.
Geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam 7] ( [naam 2] ):
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam 7] gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 800,- (achthonderd euro)ter vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 januari 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [naam 7] , te betalen de som van
€ 800,- (achthonderd euro),te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 januari 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van
16 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam 8] (café [naam 4] ):
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam 8] gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 921,02 (negenhonderdeenentwintig euro en twee eurocent)ter vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (16 februari 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [naam 7] , te betalen de som van
€ 921,02 (negenhonderdeenentwintig euro en twee eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (16 februari 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van
18 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam 8] (café [naam 4] ):
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam 8] gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 850,- (achthonderdvijftig euro)ter vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (20 januari 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [naam 7] , te betalen de som van
€ 850,- (achthonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (20 januari 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van
17 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en A. Meester, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Onnink, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 23 oktober 2019.
[…]
[…]
;