Op 21 november 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. Deze vordering, gedateerd op 12 september 2019, betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 20 maart 2019 door de District Court in Bydgoszcz, III Criminal Division, is uitgevaardigd. Het EAB strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1982, die momenteel gedetineerd is in een Nederlandse penitentiaire inrichting.
De behandeling van de vordering vond plaats op 7 november 2019, waarbij de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes, aanwezig was. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.F.M. Geeratz, en een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak met dertig dagen verlengd om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen.
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. Het EAB vermeldt een vonnis van 22 december 2016, waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon een vrijheidsstraf van één jaar moet ondergaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat aan de eisen voor overlevering is voldaan, en dat er geen weigeringsgronden zijn. De opgeëiste persoon voldoet echter niet aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander, omdat hij geen verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd heeft en niet voldoet aan de vereisten voor duurzaam verblijfsrecht.
De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, aangezien het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. De uitspraak is gedaan door mr. M. van Mourik, voorzitter, en mrs. C. Klomp en J.H. Beestman, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. R.R. Eijsten. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.