ECLI:NL:RBAMS:2019:8721

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 november 2019
Publicatiedatum
20 november 2019
Zaaknummer
13/143284-19 en 13/250242-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het aanwezig hebben van soft- en harddrugs en witwassen met gevangenisstraf

Op 20 november 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig had gemaakt aan het aanwezig hebben van soft- en harddrugs en witwassen. De verdachte, geboren in 1984 en gedetineerd, werd beschuldigd van het aanwezig hebben van grote hoeveelheden cocaïne, heroïne, MDMA en hasjiesj, evenals het witwassen van geldbedragen van EUR 10.415,20 en EUR 63.708,-. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 10 mei 2019 in zijn woning een aanzienlijke hoeveelheid drugs en contant geld had, wat leidde tot een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. De verdachte ontkende de witwasbeschuldigingen en verklaarde dat hij het geld had verdiend met gokken, maar de rechtbank vond zijn verklaring niet geloofwaardig. De rechtbank achtte alle ten laste gelegde feiten bewezen en legde een gevangenisstraf van acht maanden op. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat de geldbedragen afkomstig waren uit misdrijven, gezien de hoeveelheid drugs die in zijn woning was aangetroffen en het gebrek aan legale inkomsten. De rechtbank verklaarde ook de in beslag genomen geldbedragen verbeurd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/143284-19 (zaak A) en 13/250242-19 (zaak B) (Promis)
Datum uitspraak: 20 november 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1984
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] , gedetineerd in het [plaats detentie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Op 6 november 2019 heeft het onderzoek ter terechtzitting plaatsgevonden. Verdachte was daarbij aanwezig. Daarnaast was de raadsman van verdachte aanwezig, mr. M.M.J. Nuijten.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G. Dankers en van wat verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – tenlastegelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
Zaak A:
Feit 1: het aanwezig hebben van grote hoeveelheden cocaïne, heroïne en MDMA op 10 mei 2019 te Amsterdam;
Feit 2 primair: het witwassen van een geldbedrag van EUR 10.415,20 op 10 mei 2019 te Amsterdam;
Subsidiair: het witwassen van een geldbedrag van EUR 10.415,20, afkomstig uit eigen misdrijf, op 10 mei 2019 te Amsterdam;
Feit 3: het aanwezig hebben van een hoeveelheid hasjiesj op 10 mei 2019 te Amsterdam.
Zaak B:
Primair: het witwassen van een geldbedrag van EUR 63.708,- in de periode van 1 januari 2018 tot en met 13 juni 2019 te Amsterdam;
Subsidiair: het witwassen van een geldbedrag van EUR 63.708,-, afkomstig uit eigen misdrijf, in de periode van 1 januari 2018 tot en met 13 juni 2019 te Amsterdam.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Op 10 mei 2019 is een onderzoek gestart naar verdachte naar aanleiding van een proces-verbaal van het Team Criminele Inlichtingen Eenheid Amsterdam. Uit de informatie volgde dat er een grote partij cocaïne zou zijn opgeslagen op het adres van verdachte: [BRP-adres] .
Verdachte zou de beschikking hebben over deze partij. Op 10 mei 2019 trad de politie de woning van verdachte binnen. Verdachte was niet aanwezig. In de woning werden soft- en harddrugs en een grote hoeveelheid contant geld aangetroffen. Ook werden in een kluis aankoopbewijzen van twee horloges van het merk Rolex met echtheidscertificaten/ garantiebewijzen aangetroffen, waarop vermeld staat dat tweemaal een contante betaling is gedaan van EUR 9.000,-. Eén van de echtheidscertificaten stond op naam van verdachte en de ander stond op naam van [persoon 1] .
Op 13 juni 2019 troffen twee verbalisanten verdachte, die op dat moment gesignaleerd stond, op straat. Verdachte maakte zich uit de voeten door weg te rennen en rende uiteindelijk een sloot in. Verbalisanten zagen verdachte vervolgens handelingen verrichten in het water. Het leek er – volgens de verbalisanten – op alsof hij goederen die hij op dat moment bij zich droeg probeerde kwijt te raken. Nadat verdachte werd aangehouden zijn er op de plek waar hij eerder in het water stond twee telefoons gevonden. De simkaart van één van de telefoons is uitgelezen. Op de telefoon werden sms-berichten aangetroffen met onder andere de volgende teksten: ‘vandaag heb nodig’ en ‘wat ga je voor me regelen’.
Er is een financieel onderzoek naar verdachte ingesteld, waarbij onder andere de ING-bankrekening van verdachte is onderzocht. Uit dat onderzoek is naar voren gekomen dat verdachte in de periode van 1 januari 2018 tot en met 13 juni 2019 56 stortingen op zijn rekening heeft gedaan, voor in totaal EUR 63.708,-.
Verdachte heeft bekend dat hij de hard- en softdrugs aanwezig heeft gehad. Verdachte heeft ontkend dat hij de geldbedragen heeft witgewassen.
3.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt alle ten laste gelegde feiten bewezen. Bij feit 2 in zaak A gaat de officier van justitie uit van bewezenverklaring van het subsidiaire feit: het voorhanden hebben van een geldbedrag dat afkomstig is uit enig (eigen) misdrijf. In zaak B gaat zij uit van het primaire feit: het omzetten van een geldbedrag dat afkomstig is uit enig misdrijf.
Ten aanzien van beide witwasfeiten voert de officier van justitie aan dat sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. In de eerste plaats is bij verdachte in de woning een bedrag van EUR 10.415,20 aan contant geld aangetroffen (zaak A). Vervolgens is na onderzoek gebleken dat verdachte in de ten laste gelegde periode een totaalbedrag van EUR 63.708,- op zijn rekening heeft gestort (zaak B). Uit het dossier blijkt ook dat verdachte geen inkomsten uit werk of een uitkering ontvangt. Van verdachte mag dan worden verwacht dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor die hoge bedragen. Zo’n verklaring heeft verdachte niet gegeven.
3.3
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van een eventuele bewezenverklaring voor wat betreft het tenlastegelegde onder zaak A feit 1 en 3.
Ten aanzien van het tenlastegelegde onder zaak A feit 2 en zaak B verzoekt de raadsman verdachte vrij te spreken. Verdachte ontkent het tenlastegelegde witwassen. Verdachte heeft verklaard dat hij de ten laste gelegde geldbedragen heeft verdiend met gokken. Deze verklaring van verdachte is niet hoogst onwaarschijnlijk, zeker niet nu verdachte die heeft onderbouwd door het overleggen op de zitting van bewijsstukken van het winnen en/of uitkeren van geldbedragen.
3.4
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat alle (primair) ten laste gelegde feiten zijn bewezen.
3.4.1
Aanwezig hebben van soft- en harddrugs (zaak A feiten 1 en 3)
De rechtbank acht deze feiten bewezen, gelet op de bekennende verklaring van verdachte en de overige inhoud van het dossier.
3.4.2
Witwassen (zaak A feit 2 en zaak B)
Uitgangspunt bewezenverklaring witwassen
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder b van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp, in dit geval: de geldbedragen, afkomstig zijn uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling op basis van dit wetsartikel vereist dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp ‘uit enig misdrijf’ afkomstig is, als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het Openbaar Ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp.
Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp.
Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Toepassing op deze zaak
De rechtbank leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af.
Er is op 10 mei 2019 een behoorlijke hoeveelheid soft- en harddrugs aangetroffen in de woning van verdachte. Op diezelfde dag is een grote hoeveelheid contant geld aangetroffen in de woning van verdachte, namelijk EUR 10.415,20. Na onderzoek naar de bankrekening van verdachte blijkt dat er in de periode van 1 januari 2018 tot en met 13 juni 2019 stortingen zijn gedaan op die bankrekening met een totaalbedrag van EUR 63.708,-. Verdachte heeft in de hiervoor genoemde periode geen inkomsten ontvangen uit werk en ook geen uitkering ontvangen.
Ook zijn er op 10 mei 2019 in een kluis in de woning van verdachte twee aankoopbewijzen van twee horloges van het merk Rolex met echtheidscertificaten/ garantiebewijzen aangetroffen, waarvoor tweemaal een contante betaling is gedaan van EUR 9.000,-. En zijn er, vlak nadat verdachte is aangehouden op de plek waar hij in de sloot stond, twee telefoons gevonden. Op één van de telefoons werden sms-berichten aangetroffen met onder andere de volgende teksten: ‘vandaag heb nodig’ en ‘wat ga je voor me regelen’.
Het voorgaande in samenhang bezien wijst naar het oordeel van de rechtbank op betrokkenheid van verdachte bij drugshandel. Dat maakt dat er een gerechtvaardigd vermoeden is van witwassen van de geldbedragen, wat betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van die geldbedragen.
De verklaringen van verdachte komen in de kern op het volgende neer. De aangetroffen telefoons zijn niet van hem en de horloges zijn een privéaangelegenheid. Verdachte heeft, zowel ter terechtzitting, als eerder gedurende het onderzoek, verklaard dat hij zijn geld verdient met gokken, onder andere met de Toto. Verdachte is daar zo goed in dat hij van het geld dat hij daarmee verdient kan rondkomen.
Verdachte heeft tijdens het onderzoek meermalen aangegeven dat hij beschikt over bewijsmateriaal om aan te tonen dat hij zijn geld met gokken verdient. Ondanks het feit dat verbalisanten hem tijdens zijn verhoor in de [plaats detentie] op 10 september 2019 meedelen dat zij zijn verklaring niet meer kunnen verifiëren als verdachte pas op zitting zijn bewijsmateriaal overlegt, kiest verdachte er toch voor om pas op zitting ter onderbouwing van zijn verklaring een aantal (uitbetalings-)bonnen over te leggen aan de rechtbank. De rechtbank heeft deze bonnen bestudeerd en is van oordeel dat deze bonnen niet kunnen bijdragen aan de onderbouwing van de verklaring van verdachte.
In de eerste plaats omdat de bonnen niet op naam zijn gesteld, en dus niet verifieerbaar is of het gaat om bedragen die aan verdachte zijn uitgekeerd of voor hem waren bestemd. In de tweede plaats dateren alle overgelegde bonnen uit 2017, terwijl de tenlastelegging ziet op stortingen die door verdachte zijn gedaan in de periode van 1 januari 2018 tot en met 13 juni 2019. Ten slotte is van belang dat de bedragen op de bonnen variëren van EUR 233,30 tot EUR 1.379,60. Dat zijn geen bedragen die rechtvaardigen dat verdachte in totaal bijna EUR 74.023,20 voorhanden had in de periode van 1 januari 2018 tot en met 13 juni 2019.
De rechtbank concludeert, op grond van het hiervoor beschrevene, dat verdachte geen concrete en verifieerbare verklaring heeft gegeven over zowel de herkomst van de EUR 10.415,20 aan contant geld en de EUR 63.708,- die hij – in 56 keer – in de periode van 1 januari 2018 tot en met 13 juni 2019 op zijn rekening heeft gestort.
Nu daarnaast niet is gebleken dat verdachte (legale) inkomsten heeft gehad die de gestorte en contante geldbedragen kunnen verklaren en gelet op de hoeveelheden soft- en harddrugs die in zijn woning zijn aangetroffen, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat deze geldbedragen onmiddellijk of middellijk afkomstig zijn van enig misdrijf of enige misdrijven. De rechtbank acht bewezen dat verdachte het de geldbedragen van EUR 10.415,20 en van ruim EUR 63.708,- voorhanden heeft gehad.
Verdachte heeft de beschikking gehad over die bedragen en moet ook hebben geweten dat die bedragen uit misdrijf afkomstig waren. Hiermee kan het primair ten laste gelegde in feit 2 (zaak A) en zaak B bewezen worden verklaard.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Zaak A:
Feit 1: op 10 mei 2019 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad 550,7 gram cocaïne en 33,2 gram heroïne en 94,1 gram en 88 tabletten MDMA, zijnde cocaïne en heroïne en MDMA, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Feit 2, primair: op 10 mei 2019, te Amsterdam, een voorwerp, te weten een geldbedrag van € 10.415,20, voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte wist, dat bovenomschreven geldbedrag - onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit een of meer misdrijven;
Feit 3: op 10 mei 2019 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 68,4 gram hasjiesj, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Zaak B:
Primair: in de periode van 1 januari 2018 tot en met 13 juni 2019, te Amsterdam, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag van € 63.708,-, voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte wist, dat bovenomschreven geldbedrag - onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit een of meer misdrijven.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Die bewijsmiddelen zijn opgenomen in bijlage II bij dit vonnis.

6.Motivering van de straf

6.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien maanden, met aftrek van voorarrest.
6.2
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman verzoekt de rechtbank aansluiting te zoeken bij de LOVS-oriëntatiepunten en voor de drugsfeiten een gevangenisstraf van drie maanden op te leggen. Mocht de rechtbank een gevangenisstraf voor een langere duur passend vinden, dan verzoekt de hij om een onvoorwaardelijk deel gelijk aan de duur van het voorarrest van verdachte. Aan het voorwaardelijke deel zou een proeftijd van twee jaar en eventueel bijzondere voorwaarden verbonden kunnen worden.
6.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft op 10 mei 2019 een hoeveelheid soft- en harddrugs aanwezig gehad. Daarnaast had verdachte op die dag ruim EUR 10.000,- contant geld voorhanden, waarvan hij wist dat het van misdrijf afkomstig was, en heeft hij in de periode van 1 januari 2018 tot en met 13 juni 2019 een totaalbedrag van EUR 63.708,- op zijn rekening gestort, waarvan hij ook wist dat het van misdrijf afkomstig was.
Bij het bepalen van de strafmaat neemt de rechtbank de oriëntatiepunten van het LOVS als uitgangspunt. Omdat deze oriëntatiepunten lager zijn dan de richtlijnen van het Openbaar Ministerie, komt de rechtbank op een lagere straf uit dan die de officier van justitie heeft gevorderd.
De toepasselijke oriëntatiepunten gaan uit van een verdachte zonder relevant strafblad. Dat uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij recentelijk niet is veroordeeld, is dus een omstandigheid die geen invloed heeft op de hoogte van de op te leggen straf.
Uitgangspunt bij een bewezenverklaring van het aanwezig hebben van 500 tot 1000 gram harddrugs is een gevangenisstraf van drie maanden. De rechtbank ziet geen aanleiding om voor de drugsfeiten een andere straf op te leggen dan drie maanden.
Voor de witwasfeiten zoekt de rechtbank aansluiting bij het oriëntatiepunt fraude. Dit oriëntatiepunt gaat in de eerste plaats uit van het benadelingsbedrag. Het totale witwasbedrag in deze zaak komt neer op bijna EUR 75.000,-. Het oriëntatiepunt noemt bij een benadelingsbedrag tussen EUR 70.000 – EUR 125.000 als uitgangspunt een gevangenisstraf tussen de vijf en negen maanden of een taakstraf met een voorwaardelijke gevangenisstraf. Het benadelingsbedrag zit in deze zaak aan de onderkant van de genoemde bandbreedte. Voor het bewezenverklaarde witwassen acht de rechtbank daarom een gevangenisstraf van vijf maanden passend.
Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten acht de rechtbank een taakstraf niet op zijn plaats. Anders dan de reclassering heeft geadviseerd ziet de rechtbank evenmin aanleiding om een deels voorwaardelijke straf op te leggen. Verdachte geeft geen inzicht in zijn beweegredenen met betrekking tot de bewezenverklaarde feiten en heeft niet laten zien gemotiveerd te zijn om door middel van begeleiding en behandeling te komen tot gedragsverandering.
Alles bij elkaar zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen van acht maanden.

7.Beslag

7.1
Het beslag
Onder verdachte zijn geldbedragen, een videorecorder, het paspoort van verdachte, het paspoort op naam van ‘ [persoon 2] ’, twee telefoons en een simkaart in beslag genomen.
7.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vordert verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen geldbedragen.
De officier van justitie vordert daarnaast teruggave aan de verdachte van de inbeslaggenomen videorecorder en het paspoort op naam van verdachte.
Tot slot vordert de officier van justitie de inbeslaggenomen Samsung telefoon en Nokia telefoon en simkaart en van het paspoort op naam van ‘ [persoon 2] ’ te bewaren voor de rechthebbende(n).
7.3
Standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen goederen.
7.4
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft vastgesteld dat de in beslag genomen geldbedragen van misdrijf afkomstig zijn. Het door verdachte in zaak A onder 2 gepleegde feit is met betrekking tot deze geldbedragen begaan. Deze inbeslaggenomen geldbedragen zal de rechtbank dan ook verbeurd verklaren.
De videorecorder en het paspoort van verdachte dienen aan hem te worden teruggegeven. Het paspoort op naam van ‘ [persoon 2] ’, de twee telefoons en de simkaart (waarvan verdachte heeft gezegd dat die niet van hem zijn) dienen te worden bewaard voor de rechthebbende(n).
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Zaak A feit 2 primair en zaak B primair:
witwassen, meermalen gepleegd
Zaak A feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Verklaart het bewezen strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
acht (8) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd:
340 EUR IBG 10/05/19
(Omschrijving: G5748941, G5748941)
320 EUR IBG 10/05/19
(Omschrijving: G5748951, G5748951)
100 EUR IBG 10/05/19
(Omschrijving: G5748957, G5748957)
4. 1950 1950 EUR IBG 10/05/19
4. 1950 500 EUR IBG 10/05/19
(Omschrijving: G 5748968, G5748968)
200 EUR IBG 10/05/19
(Omschrijving: G 5748971, G 5748971)
4000 EUR IBG 10/05/19
(Omschrijving: G 5748977, G5748977)
220 EUR IBG 10/05/19
(Omschrijving: G5748990, G 5748990)
2060 EUR IBG 10/05/19
(Omschrijving: G 5748998, G 5748998)
725,2 EUR IBG 10/05/19
(Omschrijving: G 5749296, G 5749296)
Gelast de
teruggave aan verdachte, [verdachte] , van:
  • Een videorecorder (5748914)
  • Een paspoort op naam van verdachte (5748913)
Gelast de
bewaring ten behoeve van de rechthebbende(n)van:
  • Een paspoort op naam van ‘ [persoon 2] ’ (nummer ontbreekt)
  • De Samsung telefoon (5764037)
  • De Nokia telefoon en simkaart (5764039)
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter,
mrs. C.M. Berkhout en E.G.C. Groenendaal, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Struijkenkamp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 november 2019.
[(...)]
[(...)]