ECLI:NL:RBAMS:2019:8707

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 november 2019
Publicatiedatum
20 november 2019
Zaaknummer
13/040002-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een vrouw voor oplichting van meerdere slachtoffers in Nederland en Zuid-Afrika

Op 20 november 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 42-jarige vrouw, die in de periode van 2015 tot 2016 elf mensen in Nederland en Zuid-Afrika heeft opgelicht. De rechtbank heeft de vrouw veroordeeld tot een taakstraf van 100 uur, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van 50 dagen indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. De zaak kwam ter terechtzitting op 6 november 2019, waar de officier van justitie, mr. M.M. van den Berg, de vordering indiende en de verdachte, bijgestaan door haar raadsvrouw mr. N. El Farougui, haar verdediging voerde.

De tenlastelegging omvatte meerdere feiten van oplichting en het doen van een valse aangifte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door middel van listige kunstgrepen, slachtoffers heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen. De rechtbank achtte de feiten bewezen, mede op basis van de bekennende verklaring van de verdachte. De rechtbank weegt de ernst van de feiten zwaar, vooral omdat de verdachte ook haar goede vriendin heeft opgelicht, wat leidde tot een schending van het vertrouwen van mensen die dicht bij haar stonden.

De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen beoordeeld. De vordering van [slachtoffer 2] werd niet-ontvankelijk verklaard, terwijl de vorderingen van [slachtoffer 5], [slachtoffer 11], [slachtoffer 3], [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] werden toegewezen. De rechtbank legde daarnaast schadevergoedingsmaatregelen op aan de verdachte, ter waarborging van de betaling van de toegewezen schadevergoedingen. De uitspraak benadrukt de gevolgen van oplichting en het belang van het herstellen van het vertrouwen in transacties.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/040002-18
Datum uitspraak: 20 november 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats]

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 november 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.M. van den Berg, en van wat verdachte en haar raadsvrouw, mr. N. El Farougui, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij
1. in de periode van 1 december 2015 tot en met 13 december 2016 in Nederland en/of Zuid-Afrika [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft opgelicht;
2. in de periode van 21 mei 2016 tot en met 4 juni 2016 in Nederland en/of Zuid-Afrika via [website] [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] heeft opgelicht;
3. in de periode van 26 juni 2016 tot en met 6 juli 2016 in Nederland en/of Zuid-Afrika via [website] [slachtoffer 7] , [slachtoffer 8] , [slachtoffer 9] , [slachtoffer 10] , [slachtoffer 11] , [slachtoffer 12] en [slachtoffer 3] heeft opgelicht;
4. op 5 juni 2016 in Almere valse aangifte heeft gedaan.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten bewezen.
4.2.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft geen bewijsverweer gevoerd.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht, mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte, het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen. Gezien de standpunten van de officier van justitie en de raadsvrouw behoeft dit oordeel geen verdere motivering.
4.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 1
in de periode van 1 december 2015 tot en met 13 december 2016 te Amsterdam, Almere en Zuid-Afrika, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten de afgifte van een geldbedrag van 740 euro, door
- voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te benaderen en te vragen of zij geïnteresseerd waren in het kopen van een paar schoenen, en
- vervolgens voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voor te wenden dat zij, verdachte, iemand genaamd [naam 1] kende die voornoemde schoenen met korting kon regelen, terwijl zij, verdachte, wist dat deze [naam 1] niet bestond;
Ten aanzien van feit 2
in de periode van 21 mei 2016 tot en met 4 juni 2016 te Nederland, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten de afgifte van geldbedragen, door
- voornoemde personen via de website [website] een tas aan te bieden en zich voor te doen als bonafide verkoopster, en
- vervolgens leugenachtig contact te onderhouden met voornoemde personen, althans op zodanige manier contact te onderhouden met voornoemde personen dat daardoor hun vertrouwen in verdachte en de koop werd gesterkt, en
- vervolgens aan voornoemde personen heeft voorgewend dat de bezorging van de tas was geregeld via bezorgservice DHL en hiertoe een adres heeft opgegeven aan zowel voornoemde personen als aan voornoemde DHL waarop noch zij, verdachte, noch voornoemde tas verbleven;
Ten aanzien van feit 3
in de periode van 26 juni 2016 tot en met 6 juli 2016 te Nederland, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 7] , [slachtoffer 8] , [slachtoffer 9] , [slachtoffer 10] , [slachtoffer 11] , [slachtoffer 12] en [slachtoffer 3] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten de afgifte van geldbedragen door
- onder een valse naam een account aan te maken op de website [website] , en
- vervolgens voornoemde personen via voornoemde website een tas aan te bieden en zich voor te doen als bonafide verkoopster, en
- vervolgens leugenachtig contact te onderhouden met voornoemde personen, althans op zodanige manier contact te onderhouden met voornoemde personen dat daardoor hun vertrouwen in verdachte en de koop werd gesterkt, en
- vervolgens voornoemde personen te verzoeken over te gaan tot betaling van voornoemde geldbedragen op haar, verdachtes, rekeningnummer, doch met vermelding van voornoemde valse naam;
Ten aanzien van feit 4
op 5 juni 2016 te Almere, aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit is gepleegd door een of meerdere onbekend gebleven personen, wetende dat dat strafbare feit niet is gepleegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 dagen.
8.2.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft verzocht om aan verdachte een taakstraf op te leggen van ten hoogste 60 uren.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het via de website [website] oplichten van elf personen. Verdachte heeft voornamelijk kopers buiten Nederland benadeeld met haar handelen. Dit heeft voor extra onzekerheid en overlast gezorgd voor de gedupeerden. Ook heeft verdachte bijgedragen aan beschadiging van het vertrouwen dat noodzakelijk is bij dergelijke transacties in het handelsverkeer, meer in het bijzonder de verkoop van luxeartikelen via internet.
Daarnaast heeft verdachte haar goede vriendin [slachtoffer 2] voorgelogen en diens vriend [slachtoffer 1] opgelicht. [slachtoffer 2] keek naar eigen zeggen erg tegen verdachte op en zag haar als een voorbeeld. Het geraffineerde verhaal dat verdachte ophield (compleet met speciaal hiervoor aangemaakt e-mailaccount en uitvoerig WhatsApp contact onder een valse naam) heeft zij gedurende een lange periode volgehouden. Uiteindelijk is zelfs de moeder van verdachte betrokken geraakt, omdat zij het grote geldbedrag aan [slachtoffer 1] heeft terugbetaald. Door zo te handelen heeft verdachte meerdere personen, die dicht bij haar stonden, in een lastige positie gebracht en hun vertrouwen geschonden.
Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het doen van valse aangifte. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat zij deze valse aangifte heeft gedaan om vervolgens te kunnen beweren dat zij niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de oplichtingshandelingen via [website] .
Verdachte heeft met haar handelen kennelijk enkel haar eigen financieel gewin voor ogen gehad en daarbij op grove wijze misbruik gemaakt van het door haar gewekte vertrouwen dat aangeefsters in haar hadden gesteld. Zij heeft ter terechtzitting verklaard dat zij in de periode waarin dit alles zich afspeelde, totaal niet bezig met consequenties van haar daden. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
In totaal heeft verdachte door de strafbare feiten ruim € 14.800,- ontvangen waar zij geen recht op had. De oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht geven voor fraude voor een bedrag van € 14.800, - als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden of een taakstraf. De rechtbank zal in strafmatigende zin rekening houden met de proceshouding van verdachte en dat zij haar verantwoordelijkheid heeft genomen voor de gepleegde feiten. Ook houdt de rechtbank rekening met het tijdsverloop sinds de gepleegde strafbare feiten. De redelijke termijn van berechting is weliswaar niet overschreden, maar dat neemt niet weg dat het onnodig lang heeft geduurd voordat de zaak inhoudelijk op zitting is behandeld.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie van verdachte van 7 oktober 2019, waaruit blijkt dat zij niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Verdachte heeft zich sinds de onderhavige feiten niet meer schuldig gemaakt aan het plegen van strafbare feiten.
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een taakstraf moet worden opgelegd. De rechtbank acht hierbij de eis van de officier van justitie passend.

9.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

9.1.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 750,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft gesteld dat zij ten gevolge van het onder 1 ten laste gelegde geestelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank is van oordeel dat de gedraging van verdachte – hoe onacceptabel ook - naar ervaringsregels niet van dien aard is dat dit doorgaans tot geestelijke schade leidt. Dit is ook op geen enkele concrete en objectieve wijze onderbouwd, nu er geen gegevens zijn aangevoerd waaruit blijkt dat ten gevolge van het strafbare feit een psychische beschadiging is ontstaan. De behandeling van de vordering levert om die reden een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat het toelaten van nadere onderbouwing of bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9.2.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 5]
De benadeelde partij [slachtoffer 5] vordert als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde € 2.320,- aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Materiële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is door verdachte niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor. De vordering van de benadeelde partij zal daarom worden toegewezen, tot het gevorderde bedrag van € 2.320,-
.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 27 mei 2016.
Nu de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [slachtoffer 5] wordt, als extra waarborg voor betaling van het schadevergoedingsbedrag van € 2.320,- aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
9.3.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 11]
De benadeelde partij [slachtoffer 11] vordert als gevolg van het onder 3 ten laste gelegde € 750,- aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Materiële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is door verdachte niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor. De vordering van de benadeelde partij zal daarom worden toegewezen, tot het gevorderde bedrag van € 750,-
.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 27 juni 2016.
Nu de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [slachtoffer 11] wordt, als extra waarborg voor betaling van het schadevergoedingsbedrag van € 750,- aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
9.4.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 6]
De benadeelde partij [slachtoffer 6] vordert als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde € 2.260,- aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is echter niet ondertekend. Dit betekent dat de vordering van [slachtoffer 6] niet ontvankelijk wordt verklaard. Het in dit stadium van de procedure alsnog oproepen van de benadeelde partij om een ondertekende vordering in te dienen levert naar het oordeel van de rechtbank een te grote belasting van het strafproces op. De benadeelde partij kan haar vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
De schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht kan te allen tijde worden opgelegd indien en voor zover verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. In deze zaak is de benadeelde partij materiële schade toegebracht door het bewezenverklaarde onder feit 2. Het komt de rechtbank dan niet ongegrond of onrechtmatig voor dat deze geleden schade wordt vergoed.
Verdachte is naar burgerlijk recht jegens [slachtoffer 6] aansprakelijk voor een bedrag van
€ 2.260,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 mei 2016, zodat de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht voor dat bedrag zal worden opgelegd.
9.5.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert € 3.070,- aan materiële schadevergoeding en € 1.500,-aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Materiële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is door verdachte niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor. De vordering van de benadeelde partij zal daarom ten aanzien van de materiële schade worden toegewezen, tot het gevorderde bedrag van € 3.070,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 27 juni 2016.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft gesteld dat zij ten gevolge van het onder 1 ten laste gelegde geestelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank is van oordeel dat de gedraging van verdachte – hoe vervelend het ook is om tweemaal door dezelfde persoon te worden gedupeerd - naar ervaringsregels niet van dien aard is dat dit doorgaans tot geestelijke schade leidt. Dit is overigens op geen enkele concrete en objectieve wijze onderbouwd, nu er geen gegevens zijn aangevoerd waaruit blijkt dat ten gevolge van het strafbare feit een psychische beschadiging is ontstaan. De behandeling van de vordering levert om die reden een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat het toelaten van nadere onderbouwing of bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [slachtoffer 3] wordt, als extra waarborg voor betaling van het schadevergoedingsbedrag van € 3.070,- aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
9.6.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 7]
De benadeelde partij [slachtoffer 7] vordert als gevolg van het onder 3 ten laste gelegde € 600,- aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Materiële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is door verdachte niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor. De vordering van de benadeelde partij zal daarom worden toegewezen, tot het gevorderde bedrag van € 600,-
.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 4 juli 2016.
Nu de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [slachtoffer 7] wordt, als extra waarborg voor betaling van het schadevergoedingsbedrag van € 600,- aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
9.7.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 8]
De benadeelde partij [slachtoffer 8] vordert als gevolg van het onder 3 ten laste gelegde € 750,- aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Materiële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is door verdachte niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor. De vordering van de benadeelde partij zal daarom worden toegewezen, tot het gevorderde bedrag van € 750,-
.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 1 juli 2016.
Nu de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [slachtoffer 8] wordt, als extra waarborg voor betaling van het schadevergoedingsbedrag van € 750,- aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 57, 188 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1, feit 2 en feit 3:
oplichting, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 4:
aangifte doen dat een strafbaar feit gepleegd is, wetende dat het niet gepleegd is.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
100 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 dagen.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 2]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 5]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] toe tot een bedrag van € 2.320,- (tweeduizend driehonderdtwintig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (27 mei 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening. Voormeld bedrag bestaat uit materiële schade.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 5] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 5] , te betalen de som van € 2.320,- (tweeduizend driehonderdtwintig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (27 mei 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 33 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 11]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 11] , toe tot een bedrag van € 750,- (zevenhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (27 juni 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening. Voormeld bedrag bestaat uit materiële schade.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 11] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 11] , te betalen de som van € 750,- (zevenhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (27 juni 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 15 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 6]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 6] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 6] , te betalen de som van € 2.260,- (tweeduizend tweehonderdzestig euro) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (23 mei 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 32 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 3]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van € 3.070,- (drieduizend zeventig euro) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (27 juni 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening. Voormeld bedrag bestaat uit materiële schade.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 3] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] , te betalen de som van € 3.070,- (drieduizend zeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (27 juni 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 40 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 7]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 7] , toe tot een bedrag van € 600,- (zeshonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (4 juli 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening. Voormeld bedrag bestaat uit materiële schade.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 7] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 7] , te betalen de som van € 600,- (zeshonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (4 juli 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 12 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 8]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 8] , toe tot een bedrag van € 750,- (zevenhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 juli 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening. Voormeld bedrag bestaat uit materiële schade.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 8] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 8] , te betalen de som van € 750,- (zevenhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 juli 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 15 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. O.P.M. Fruytier en M.T.C. De Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. van Gerven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 november 2019.