ECLI:NL:RBAMS:2019:8628

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 november 2019
Publicatiedatum
18 november 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5741
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
  • K. Mireku
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening inzake bijstandsuitkering en kostendelersnorm

Op 7 november 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, die bijstandsuitkering ontving op basis van de Participatiewet, had bezwaar gemaakt tegen twee besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Deze besluiten betroffen de wijziging van haar bijstandsuitkering per 12 juni 2019 door de toepassing van de kostendelersnorm, en de herziening van de bijstandsuitkering over de periode van 12 juni 2019 tot en met 30 september 2019, waarbij een bedrag van € 1.015,33 werd teruggevorderd.

Tijdens de zitting op 7 november 2019 heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat verweerder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat aan de voorwaarden voor de toepassing van de kostendelersnorm was voldaan. Verweerder had gesteld dat de zoon van verzoekster bij haar woonde, maar verzoekster ontkende dit en gaf aan dat haar zoon per 8 mei 2019 op een ander adres stond ingeschreven. De voorzieningenrechter oordeelde dat de aangetroffen herenkleding en post van de zoon niet voldoende bewijs boden voor de claim dat hij feitelijk bij verzoekster woonde.

De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, de primaire besluiten geschorst tot zes weken na de beslissing op het bezwaar, en verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 1.024,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. K. Mireku, in aanwezigheid van griffier mr. N. van der Kroft - Kloosterman. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 19/5741 en 19/5850

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

7 november 2019 in de zaken tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: [naam] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Bij besluit van 26 september 2019 (het primaire besluit I) heeft verweerder de bijstandsuitkering van verzoekster op grond van de Participatiewet (Pw) per 12 juni 2019 gewijzigd door de kostendelersnorm toe te passen.
Bij besluit van 1 oktober 2019 (het primaire besluit II) heeft verweerder de bijstandsuitkering herzien over de periode van 12 juni 2019 tot en met 30 september 2019 en de ten onrechte ontvangen bijstand tot een bedrag van € 1.015,33 teruggevorderd.
Verzoekster heeft tegen de primaire besluiten I en II bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2019. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
  • schorst de primaire besluiten I en II tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- (zegge: zevenenveertig euro) aan verzoekster te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van
€ 1.024,- (zegge: duizend vierentwintig euro).

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Verweerder heeft de bijstandsuitkering van verzoekster gewijzigd met toepassing van de kostendelersnorm omdat haar zoon feitelijk bij haar zou inwonen. Verweerder heeft dit gebaseerd op een telefoongesprek, gevonden poststukken en gevonden kleding tijdens een huisbezoek. Verzoekster is het hier niet mee eens. Haar zoon woont niet bij haar, aldus verzoekster. Haar zoon is uitgeschreven op het adres per 8 mei 2019.
3. Het besluit tot herziening van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan verweerder is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dit betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor toepassing van de kostendelersnorm is voldaan, in beginsel op verweerder rust.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat aan de voorwaarden voor toepassing van de kostendelersnorm is voldaan. Op de zitting heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat de zoon van verzoekster per
8 mei 2019 niet meer stond ingeschreven op het adres van verzoekster. Verweerder moet dan goed motiveren dat de zoon van verzoekster toch nog feitelijk bij haar woonde. In het telefoongesprek met verzoekster zegt zij dat haar zoon weer thuis was, maar vervolgens ook dat haar zoon niet thuis is. Deze verklaring is dus voor tweeërlei uitleg vatbaar. Dan blijft over de aangetroffen herenkleding in één maat en de post van de zoon. Tijdens het huisbezoek is herenkleding in het huis van verzoekster aangetroffen, maar verzoekster heeft daarover verklaard dat, dat ook van andere familieleden is. Wat betreft de post van de zoon van verzoekster, dat op het uitkeringsadres is aangetroffen, overweegt de voorzieningenrechter dat, dat op zichzelf niet met zich brengt dat de zoon van verzoekster daar woonde. Zij heeft immers verklaard dat haar adres zijn postadres was. Hoewel de aangetroffen herenkleding en de post wel een indicatie kunnen zijn dat de zoon van verzoekster feitelijk bij haar woonde, is dit – in het licht van het feit dat het een belastend besluit betreft – onvoldoende om de conclusie van verweerder te dragen. Met verzoekster is de voorzieningenrechter het eens dat het op de weg van verweerder had gelegen om meer onderzoek te doen om voldoende aannemelijk te maken dat is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de kostendelersnorm.
6. Uit het voorgaande volgt dat de primaire besluiten I en II op dit moment in bezwaar waarschijnlijk geen stand zullen houden. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen en de besluiten te schorsen tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist.
7. Omdat het verzoek wordt toegewezen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten van verzoekster. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het verzoek om een voorlopige voorziening, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. Mireku, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. N. van der Kroft - Kloosterman, griffier, op 7 november 2019.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.