In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 15 november 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De zaak kwam voort uit een MMA-melding die op 22 mei 2019 was ontvangen, waarin werd gemeld dat de verdachte betrokken zou zijn bij drugshandel en vuurwapenbezit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de doorzoeking van de woning van de verdachte op 24 mei 2019, die plaatsvond op basis van deze melding, niet rechtmatig was. De rechtbank oordeelde dat de MMA-melding en de informatie uit de GBA onvoldoende basis vormden voor het verlenen van een machtiging om de woning te doorzoeken. De rechtbank concludeerde dat de doorzoeking een ongerechtvaardigde inbreuk op het huisrecht van de verdachte vormde, en dat het bewijs dat tijdens deze doorzoeking was verkregen, niet kon worden gebruikt. De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank hield rekening met de ernst van het verzuim en de omstandigheden waaronder het feit was begaan, en besloot tot een lagere straf dan de officier van justitie had geëist.