ECLI:NL:RBAMS:2019:8624

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 november 2019
Publicatiedatum
18 november 2019
Zaaknummer
13/654046-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over rechtmatigheid doorzoeking woning verdachte op basis van MMA-melding en GBA-informatie

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 15 november 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De zaak kwam voort uit een MMA-melding die op 22 mei 2019 was ontvangen, waarin werd gemeld dat de verdachte betrokken zou zijn bij drugshandel en vuurwapenbezit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de doorzoeking van de woning van de verdachte op 24 mei 2019, die plaatsvond op basis van deze melding, niet rechtmatig was. De rechtbank oordeelde dat de MMA-melding en de informatie uit de GBA onvoldoende basis vormden voor het verlenen van een machtiging om de woning te doorzoeken. De rechtbank concludeerde dat de doorzoeking een ongerechtvaardigde inbreuk op het huisrecht van de verdachte vormde, en dat het bewijs dat tijdens deze doorzoeking was verkregen, niet kon worden gebruikt. De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank hield rekening met de ernst van het verzuim en de omstandigheden waaronder het feit was begaan, en besloot tot een lagere straf dan de officier van justitie had geëist.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/654046-19 (Promis)
Datum uitspraak: 15 november 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [plaats 1] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 november 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. J.H. van der Meij, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. K. Ramdhan, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 24 mei 2019 te Amsterdam een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Fabrique, type HP-35, kaliber 9mm x 19 en/of munitie van de categorie III te weten één of meer patro(o)n(en) voorhanden heeft gehad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde. De doorzoeking van de woning van verdachte was rechtmatig. De MMA-melding werd ondersteund door informatie uit de gemeentelijke basisadministratie (hierna: GBA) en was ook achteraf bezien ook betrouwbaar, aangezien in de woning een vuurwapen is aangetroffen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs vrijgesproken dient te worden. Het vuurwapen is in beslag genomen tijdens een doorzoeking van de woning van verdachte. Basis voor de doorzoeking was een melding via Meld Misdaad Anoniem (MMA). De artikelen 26 lid 1 en 49 van de Wet wapens en munitie (hierna: Wwm) konden geen grondslag bieden voor het buiten aanwezigheid van verdachte en zonder machtiging van de rechter-commissaris binnentreden en doorzoeken van de woning. De gegevens die in de MMA-melding stonden waren algemeen en zeiden niets over de betrouwbaarheid van de informant en het verboden wapenbezit. In de GBA zijn slechts de personalia en het adres van verdachte geverifieerd. Het door de doorzoeking vergaarde bewijs (waaronder de door verdachte afgelegde verklaringen) dient van het bewijs te worden uitgesloten. Verdachtes huisrecht en recht op privéleven (artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM)) zijn geschonden. De ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor werd veroorzaakt, is daarmee gegeven. Een burger moet erop kunnen vertrouwen dat een inbreuk op deze rechten alleen op wettelijke basis kan plaatsvinden en hij zonder deze grondslag niet aan een strafrechtelijk onderzoek wordt onderworpen.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Het onderzoek in de onderhavige zaak is gestart naar aanleiding van een door de Districtsrecherche Oost op 24 mei 2019 ontvangen MMA-melding van 22 mei 2019 met de volgende tekst: ‘Drugshandel en vuurwapen in Amsterdam, [verdachte] , ca 32 jaar oud en woonachtig aan [adres] [plaats 1] , verhandelt cocaïne en wapens. De man heeft structureel wapens liggen op zijn woonadres en draagt bovendien een 9mm vuurwapen op zak. Zijn stashplek van drugs en geld heeft [verdachte] ondergebracht bij zijn jongere broer, genaamd [broer verdachte] . Deze broer, ca 28 jaar oud, is woonachtig bij zijn moeder in [plaats 2] .’ Blijkens onderzoek in de GBA bleek verdachte inderdaad op het adres [adres] , [plaats 1] ingeschreven te staan.
Op 24 mei 2019 is bovengenoemde MMA-melding besproken met de officier van justitie. Hij gelastte de doorzoeking van de woning op grond van de Wwm. Diezelfde dag is het prioteam [naam] de woning binnengetreden, alwaar het wapen is gevonden.
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat de MMA-melding en de informatie uit de GBA onvoldoende basis vormden voor het verlenen van een machtiging om op grond van artikel 49 Wwm de woning van de verdachte te doorzoeken. Daartoe wordt overwogen dat de informatie uit de GBA geen ondersteuning geeft aan de verdenking zelf. Die verdenking berust daarmee enkel op de anonieme melding en het geverifieerde adres hetgeen onvoldoende is om een redelijk vermoeden van aanwezigheid van een wapen op te baseren. Nu geen sprake is geweest van een op rechtmatige gronden verleende machtiging is de daarop gebaseerde doorzoeking naar het oordeel van de rechtbank in de omstandigheden van dit geval een ongerechtvaardigde inbreuk op de bescherming van het huisrecht. Dit verzuim is onherstelbaar. Daarom is sprake van een verzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
Bij de beoordeling of, en zo ja welk gevolg aan dit verzuim verbonden dient te worden, houdt de rechtbank rekening met het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor is veroorzaakt. Daarbij geldt dat het belang van de verdachte dat het gepleegde feit niet wordt ontdekt, niet kan worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang. De omstandigheid dat het vuurwapen en de patronen in de woning van de verdachte zijn aangetroffen, zal de rechtbank daarom niet als een nadeel beschouwen dat betrokken dient te worden bij de beoordeling. Enig ander concreet nadeel van doorzoeking van de woning voor verdachte is niet aannemelijk geworden. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het belang van het geschonden voorschrift, niet kan worden volstaan met de enkele constatering van het verzuim. Wel is de rechtbank van oordeel dat het vormverzuim, inhoudende dat op onrechtmatige wijze inbreuk op het huisrecht van verdachte is gemaakt, in voldoende mate wordt gecompenseerd door een lagere straf op te leggen dan het geval zou zijn geweest indien het verzuim zich niet had voorgedaan.
Het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting wordt dan ook verworpen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte op 24 mei 2019 te Amsterdam een wapen van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool van het merk Fabrique, Nationale type HP-35, kaliber 9mm x 19 en munitie van categorie III, te weten meerdere patronen, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, voor het geval de rechtbank tot strafoplegging komt, verzocht om een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest en een taakstraf of geldboete op te leggen. De raadsman heeft daarbij gewezen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Ook heeft de raadsman verzocht om de LOVS-oriëntatiepunten in plaats van de Amsterdamse oriëntatiepunten toe te passen, nu het feit vóór de inwerkingtreding van de Amsterdamse oriëntatiepunten gepleegd is. Hoewel het de rechtbank vrij staat om de hoogte en de aard van de op te leggen straf (gelet op de maximum gestelde straffen) te bepalen, werkt het toepassen van de Amsterdamse oriëntatiepunten rechtsongelijkheid in de hand ten opzichte van andere burgers in andere delen van het land.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft in zijn woning een pistool met patronen voorhanden gehad. Deze patronen konden direct worden afgevuurd door de slede naar achteren te trekken. Het pistool lag in een ladekast in de slaapkamer van verdachte. Zijn zoontje, dat destijds 10 jaar oud was, kon het geladen pistool gemakkelijk pakken. Verdachte heeft de veiligheid van zichzelf en zijn zoontje hierdoor ernstig in gevaar gebracht. Tegen dergelijk vuurwapenbezit moet krachtig worden opgetreden.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 4 oktober 2019 is verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit veroordeeld.
Het verweer van de raadsman dat erop neerkomt dat in dit geval geen aansluiting moet worden gezocht bij de oriëntatiepunten van de Amsterdamse rechtbank, wordt verworpen. De Amsterdamse oriëntatiepunten blijven onder de maximumstraffen die bij wet zijn vastgesteld. Voor zover de raadsman een beroep doet op het legaliteitsbeginsel, overweegt de rechtbank dat het legaliteitsbeginsel niet geldt voor de oriëntatiepunten. Bovendien zijn deze oriëntatiepunten opgesteld tegen de achtergrond dat gelet op het grote aantal recente vuurwapenincidenten een duidelijk signaal moet worden afgegeven aan de samenleving dat het toenemende illegale vuurwapenbezit niet wordt getolereerd en fors moet worden bestraft.
De rechtbank zal bij de strafoplegging dan ook aansluiting zoeken bij deze Amsterdamse oriëntatiepunten. Voor een ongeladen pistool in een woning is het uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden. Deze straf kan met 3 tot 6 maanden worden verhoogd in het geval er sprake is van strafverzwarende omstandigheden. De rechtbank weegt als strafverzwarende omstandigheden mee dat het pistool geladen was en in de omgeving van de minderjarige zoon van verdachte bewaard werd.
Het vormverzuim met betrekking tot de doorzoeking van de woning van verdachte neemt de rechtbank als strafverminderende omstandigheid mee.
Alles in aanmerking nemend, ziet de rechtbank aanleiding om van de vordering van de officier van justitie af te wijken. De rechtbank zal aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van 6 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren.
De rechtbank gaat ervan uit dat de strafdreiging die uitgaat van een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden verdachte er in de toekomst van weerhoudt om opnieuw een strafbaar feit te plegen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 6 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat
een gedeelte, groot 3 maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Voorlopige hechtenis
Heft wegens gebrek aan gronden het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door
mr. I. Verstraeten-Jochemsen, voorzitter,
mrs. C. Klomp en K.A. Brunner, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.J.M. van der Hooft, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 november 2019.
[...]