In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 oktober 2019 uitspraak gedaan in een klaagschrift ex artikel 164 lid 8 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) van klager, die zijn rijbewijs had verloren na een overtreding van artikel 8 WVW 1994. Klager, geboren in 1979, had op 21 september 2019 onder invloed van alcohol gereden, wat resulteerde in de invordering van zijn rijbewijs. Klager voerde aan dat de inhouding van zijn rijbewijs hem onevenredig bezwaarde, vooral omdat hij als ZZP’er afhankelijk was van zijn rijbewijs voor zijn bedrijf. Hij stelde dat hij vermoedde dat iemand iets in zijn drank had gedaan op de avond van de overtreding.
De officier van justitie verzette zich tegen de teruggave van het rijbewijs, waarbij hij het algemeen belang van verkeersveiligheid benadrukte. Klager had eerder al te maken gehad met overtredingen van de Wegenverkeerswet, wat zijn situatie verergerde. De rechtbank heeft de inhouding van het rijbewijs rechtmatig geacht, maar heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van klager. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de ernst van de overtreding niet te ontkennen was, de mogelijkheid bestond dat de strafrechter op 13 december 2019 een kortere onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid zou opleggen dan de periode dat het rijbewijs al was ingehouden.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het klaagschrift gegrond verklaard en gelast dat het rijbewijs aan klager wordt teruggegeven. Deze beslissing werd genomen door mr. M.E. Leijten, in aanwezigheid van griffier E.J.M. Veerman, en werd openbaar uitgesproken. Klager heeft het recht om binnen veertien dagen na betekening van deze beschikking beroep in cassatie aan te tekenen bij de Hoge Raad.