ECLI:NL:RBAMS:2019:8575

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 november 2019
Publicatiedatum
14 november 2019
Zaaknummer
13-751745-19 RK 19-5021
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot betrokkenheid bij hennepplantage

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 november 2019 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen, België. De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de opgeëiste persoon die wordt verdacht van betrokkenheid bij een hennepplantage. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten rondom het EAB onderzocht. Het EAB vermeldt dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit in België, namelijk het inrichten van een cannabisplantage.

De rechtbank heeft de argumenten van de raadsvrouw van de opgeëiste persoon gehoord, die betoogde dat de feitomschrijving in het EAB niet voldoende was en dat de overlevering geweigerd moest worden. De officier van justitie heeft echter aanvullende informatie overgelegd die de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de hennepplantage onderbouwde. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldeed aan de wettelijke vereisten en dat de naleving van het specialiteitsbeginsel gewaarborgd was.

De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in België overwogen, maar oordeelde dat deze niet in strijd waren met de Europese normen. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de overlevering van de opgeëiste persoon toe te staan, omdat er geen weigeringsgronden waren die zich daartegen verzetten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751745-19
RK nummer: 19/5021
Datum uitspraak: 12 november 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 28 augustus 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 juli 2019 door de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen, België, en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 29 oktober 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A. Çimen, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een Aanhoudingsbevel bij verstek van 26 juli 2019, uitgevaardigd door de onderzoeksrechter in bovengenoemde rechtbank te Antwerpen, zoals blijkt uit zijn e-mail van 29 oktober 2019.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Belgisch recht strafbaar feit.
Dit feit is als volgt omschreven in onderdeel e) van het EAB:
Naar aanleiding van een aangifte bij de politie door de verhuurder van een woning gelegen te [plaats 1] , [adres 1] werd verder onderzoek verricht, waaronder observaties. Het onderzoek bracht voldoende aanwijzingen aan het licht dat er een
cannabisplantage werd ingericht in vermelde woning. Op 25/06/2019 werd dan ook een
huiszoeking uitgevoerd waarbij een cannabisplantage werd aangetroffen in de woning. Er
werden geen verdachten aangetroffen. Er werden een 700-tal cannabisplanten aangetroffen en een zak waarin 600 gram geoogst materiaal. De woning bleek beveiligd te zijn met camera’s die verbonden waren aan een modem zodat men van op afstand de woning in de gaten kon houden. [persoon 1] en zijn vriendin [persoon 2] betreffen de huurders van de woning. [persoon 1] kan gelinkt worden aan [persoon 3] die in Nederland gekend is voor inbreuken op de opium wetgeving. [persoon 4] en [persoon 5] worden gelinkt aan het voertuig Audi A4 dat regelmatig werd opgemerkt aan de woning in [plaats 1] tijdens de observaties. [persoon 6] blijkt dan weer de eigenares te zijn van een voertuig Volvo XC60 dat ook aan de woning werd opgemerkt. [opgeëiste persoon] werd op 15/06/2019 gecontroleerd in Nederland als bestuurder van een Mercedes Sprinter. In de laadruimte werden een aantal plastiek zakken aangetroffen met potgrond die naar hennep rook. Ook via het telefoononderzoek komt [opgeëiste persoon] in beeld als mogelijk betrokken bij de feiten. Het voertuig Mercedes Sprinter werd overigens gehuurd bij [bedrijf] .Bij de huiszoeking werden nog twee andere huurcontracten aangetroffen voor voertuigen die gehuurd werden bij [bedrijf] .
De raadsvrouw heeft betoogd dat de feitomschrijving in het EAB niet genoegzaam is. De tegen de opgeëiste persoon gerezen verdenking is heel mager onderbouwd. Er is slechts een controle op 15 juni 2019 als de opgeëiste persoon als bestuurder van een Mercedes Sprinter wordt gecontroleerd waarbij zakken potgrond werden aangetroffen die naar hennep roken en een telefoononderzoek. Dat de Mercedes Sprinter gehuurd is bij [bedrijf] is niet bijzonder; dit is het bedrijf van een oom van de opgeëiste persoon, [persoon 7] , voor wie de opgeëiste persoon wel eens huurauto’s ophaalt. Dat de opgeëiste persoon ‘mogelijk betrokken’ is bij de hennepplantage is te weinig concreet en onvoldoende om de specialiteit te kunnen waarborgen. De overlevering moet worden geweigerd nu het EAB niet voldoet aan de in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder e OLW genoemde eisen, aldus de raadsvrouw. Subsidiair verzoekt de raadvrouw om aanhouding voor het opvragen van nadere informatie bij de betrokken Belgische autoriteit.
Als reactie op dit verweer heeft de officier van justitie ter zitting een e-mail van 23 augustus 2019 overgelegd, afkomstig van onderzoekrechter K. Thys (als vervanger van de onderzoeksrechter die het onderhavig EAB heeft uitgevaardigd). Deze e-mail is aan het dossier toegevoegd. De e-mail heeft betrekking op een ander EAB dat ziet op de overlevering van een andere opgeëiste persoon in hetzelfde Belgische strafonderzoek, de genoemde [persoon 7] .
De informatie – voor zover relevant – uit de e-mail luidt als volgt:
“ [persoon 7] is de zaakvoerder van [bedrijf] , uit de observaties is gebleken dat alle huurvoertuigen welke op de cannabisplantage opgemerkt werden verhuurd werden door [bedrijf] .
[persoon 7] werd in Nederland gelinkt aan [persoon 1] , aangaande een politionele tussenkomst van nachtlawaai. Hierbij werd aangegeven dat [persoon 1] zou verblijven bij vrienden, met als adres te [plaats 2] , [adres 2] . Dit laatste blijkt het adres van [persoon 7] te zijn.
Uit het telefonieonderzoek blijkt dat [opgeëiste persoon] eveneens betrokken is bij de cannabisplantage, hij was bestuurder van een lichte vrachtauto welke op de cannabisplantage gezien werd én gecontroleerd werd in Nederland waarbij in de laadruimte potgrond lag met een ontegensprekelijke cannabisgeur.
Uit vluchtgegevens blijkt dat [opgeëiste persoon] en [persoon 7] regelmatig samen en apart korte reizen maken naar Marokko.
De keren dat [persoon 7] apart of met zijn gezin reisde werden de tickets geregeld én betaald door [opgeëiste persoon] . Via Europol vernemen wij tevens dat het bedrijf van [persoon 7] betrokken is bij een (internationale) drugstrafiek waarbij in het bedrijf van [persoon 7] voertuigen voorzien worden van geheime opbergplaatsen”.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij het strafbare feit. Bovendien moet die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
Door het overleggen van de e-mail van 23 augustus 2019 en het aan het dossier toevoegen van deze e-mail heeft de officier van justitie gebruik gemaakt van een haar op grond van artikel 20, derde lid OLW toekomende bevoegdheid.
Op grond van alle informatie die haar nu ter beschikking staat is de rechtbank van oordeel dat het EAB voldoet aan de in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder e OLW genoemde vereisten en dat naleving van het specialiteitsbeginsel is gewaarborgd. Het verweer slaagt niet.
De rechtbank ziet in hetgeen door de raadsvrouw is aangevoerd geen aanleiding om extra informatie in te winnen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit in België.

4.Strafbaarheid, feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar Belgisch recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De procureur des Konings, verbonden aan het Parket van de procureur des Konings Antwerpen, Afdeling Turnhout, heeft op 23 oktober 2019 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees Aanhoudingsbevel, bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u over te leveren Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om zijn straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht strafbaar is.
Aan deze voorwaarde is voldaan, want de rechtbank stelt vast dat het onder 4 omschreven feit ook naar Nederlands recht strafbaar is en oplevert:
‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met artikel 3, aanhef en onder B van de Opiumwet’.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

De officier van justitie heeft
subsidiairgevorderd dat wordt afgezien van bedoelde weigeringsgrond. Haar primaire standpunt is dat de weigeringsgrond niet van toepassing is.
Bij haar beoordeling of de weigeringsgrond aan de orde is, stelt de rechtbank vast dat uit de informatie uit het EAB en de aanvullende e-mail van 23 augustus 2019 kan worden afgeleid dat de auto’s die mogelijk gebruikt zijn bij (het inrichten van) de hennepplantage in [plaats 1] (België), in Nederland bij een Nederlands bedrijf werden gehuurd.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het EAB dan ook betrekking op een strafbaar feit dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
In die situatie staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
Met een beroep op artikel 13, tweede lid, OLW heeft de officier van justitie – zoals gezegd subsidiair – gevorderd dat wordt afgezien van deze weigeringsgrond. Uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling behoort overlevering aan de Belgische autoriteiten plaats te vinden.
De volgende argumenten zijn door haar aangevoerd:
  • het onderzoek heeft in België reeds een aanvang genomen,
  • het bewijs bevindt zich in België,
  • de medeverdachten zullen in België worden vervolgd en
  • de kwekerij is in België aangetroffen.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Daarom moet van bedoelde weigeringsgrond worden afgezien.

7.Detentieomstandigheden in België

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de detentieomstandigheden in België nog altijd te wensen overlaten. Hetgeen door de opgeëiste persoon op internet is aangetroffen over detentie in Belgische gevangenissen heeft hem verontrust. In het licht van de zeer geringe verdenking die tegen de opgeëiste persoon uit het EAB valt af te leiden, moeten de zorgelijke detentieomstandigheden in België in dit geval leiden tot weigering van de overlevering, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat dit verweer niet kan slagen en verwijst naar haar uitspraak van 14 augustus 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:5937.
Er is op dit moment in Belgische detentiecentra geen sprake van een toestand die strijdig is met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De raadsvrouw heeft het verweer niet met feitelijke gegevens onderbouwd. Door de opgeëiste persoon aangetroffen niet nader gespecificeerde informatie op internet is voor bedoelde onderbouwing volstrekt onvoldoende.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, moet de overlevering worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47 Wetboek van Strafrecht, 3 en 11 Opiumwet en 2, 5, 6, 7 en 13 Overleveringswet.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen, België.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. E.M.M. Gabel en N.M. van Waterschoot, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 november 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.