ECLI:NL:RBAMS:2019:8573

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 november 2019
Publicatiedatum
14 november 2019
Zaaknummer
13/669007-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor het aanwezig hebben van grote hoeveelheden verdovende middelen en wapens

Op 12 november 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het aanwezig hebben van grote hoeveelheden verdovende middelen en wapens. De verdachte, geboren in 1968, werd op 24 januari 2018 aangehouden in verband met de vondst van 22.000 pillen MDMA, 3 kilo cocaïne, 9 kilo blokken cocaïne, en een machinepistool met munitie in haar woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van deze verboden goederen en dat zij deze voor een ander bewaarde. Tijdens de zittingen op 8, 9 en 10 oktober 2019 en de sluiting op 12 november 2019 heeft het Openbaar Ministerie, vertegenwoordigd door mrs. M.D. Braber en W.J. de Graaf, de verdachte beschuldigd van medeplegen van het aanwezig hebben van deze middelen en wapens. De verdediging heeft gepleit voor vrijspraak, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft ook verschillende in beslag genomen voorwerpen verbeurd verklaard en onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/669007-18 (Promis)
Datum uitspraak: 12 november 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1968,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 8, 9 en 10 oktober 2019 (inhoudelijke behandeling) en 12 november 2019 (sluiting van het onderzoek ter terechtzitting).
Het Openbaar Ministerie is vertegenwoordigd door mrs. M.D. Braber en W.J. de Graaf, beiden officier van justitie. In het vervolg zullen zij gezamenlijk worden aangeduid als ‘de officier van justitie’.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en haar raadsman mr. P.J. Verbeek naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt kort samengevat verweten dat zij zich – met anderen – heeft schuldig gemaakt aan:
1. het aanwezig hebben van 22.000 pillen MDMA, 3 kilo aan wikkels cocaïne en 9 kilo aan blokken cocaïne, subsidiair ten laste gelegd als medeplichtigheid;
2. het voorhanden hebben van een machinepistool (Glock), twee patroonmagazijnen en vijfendertig patronen;
3. het aanwezig hebben van drie kilo hasj.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich – onder verwijzing naar het schriftelijke requisitoir – op het standpunt gesteld dat het aanwezig hebben van verdovende middelen (feit 1 primair en feit 3) en het voorhanden hebben van (vuur)wapens en munitie (feit 2) wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De officier van justitie heeft gewezen op de verklaring van verdachte waaruit naar voren komt dat zij wist dat ze verdovende middelen in haar woning had. Tegen betaling heeft zij de verdovende middelen voor een ander bewaard. Daarnaast heeft verdachte bekend dat zij een koffer over het balkon heeft gegooid op het moment dat de politie aan de deur kwam. In die koffer zijn naast verdovende middelen ook een vuurwapen, patroonhouders en munitie aangetroffen. Verdachte heeft verklaard de spullen in de koffer te hebben gedaan. Ondanks dat zij ontkent wetenschap te hebben gehad van de wapens en munitie acht de officier van justitie daarvoor voldoende bewijs aanwezig. Daarvoor is onder meer redengevend dat verdachte heeft verklaard over de aanwezigheid van kogels in haar woning. Verdachte heeft op zijn minst voorwaardelijk opzet gehad op het voorhanden hebben van vuurwapen gerelateerde voorwerpen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich – onder verwijzing naar zijn pleitnota – op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het medeplegen van het aanwezig hebben van verdovende middelen (feit 1 primair en feit 3) en het voorhanden hebben van (vuur)wapens en munitie (feit 2). Voor de onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid acht de raadsman voldoende bewijs in het dossier aanwezig.
De raadsman heeft naar voren gebracht dat de verdovende middelen zich niet in de machtssfeer van verdachte hebben bevonden. Daarmee kan het onder feit 1 primair en feit 3 ten laste gelegde medeplegen van het aanwezig hebben van de verdovende middelen niet bewezen worden. Verdachte heeft zich door haar woning beschikbaar te stellen hoogstens schuldig gemaakt aan de onder 1 ten laste gelegde medeplichtigheid. Daarnaast is ten aanzien van feit 1 bepleit dat niet kan worden vastgesteld dat sprake is van 22.000 pillen MDMA, nu een deel van de pillen is aangeduid als mCPP, welke substantie niet strafbaar is gesteld in de Opiumwet. Voor dat onderdeel dient partiële vrijspraak te volgen. Voor het voorhanden hebben van (vuur)wapens en munitie dient verdachte bij een gebrek aan wetenschap te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Aanwezig hebben verdovende middelen en (vuur)wapens en munitie (feit 1, 2 en 3)
De feiten en omstandigheden.
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Bij de aanhouding van medeverdachte [medeverdachte 1] op 23 januari 2018 is in de jas die hij wilde aantrekken een sleutelbos en een plastic tag aangetroffen die toegang geven tot de woning [adres] in Amsterdam en de parkeergarage die daarbij hoort. [2] Tijdens de doorzoeking van de woning [adres] op 24 januari 2018 zijn grote hoeveelheden verdovende middelen aangetroffen. [3] In een koffer, aangetroffen op een veldje onder het balkon bij nummer 80, worden verdovende middelen, een vuurwapen en patroonhouders aangetroffen. [4] De wapens zijn onderzocht en het gaat om een Glock machinepistool, meerdere Glock patroonhouders en 76 patronen munitie. [5] De in de woning aangetroffen verdovende middelen zijn getest en het gaat om totaal ruim 13 kilo cocaïne, 6.111 pillen MDMA, ruim 16.000 pillen die MDMA of mCPP bevatten en bijna 3 kilo hasj. [6]
[verdachte] heeft verklaard dat zij wist dat er verdovende middelen in haar woning lagen. Zij heeft de spullen in haar woning bewaard voor een man. Alleen zijzelf en de man hadden een sleutel van de woning. De man zou de spullen komen halen en daarom heeft zij de spullen in een sporttas en koffer gedaan. De onder het balkon aangetroffen koffer heeft [verdachte] van het balkon gegooid. [7] [verdachte] heeft daarnaast zelf verklaard over de aanwezigheid van kogels. [8]
Bewijsoverwegingen
Machtssfeer
Door de raadsman is aangevoerd dat de in de woning van verdachte aangetroffen verdovende middelen zich niet in de machtssfeer van verdachte hebben bevonden. De rechtbank verwerpt dit verweer. Niet alleen bevonden de verdovende middelen zich in de woning van verdachte en had zij daar ook wetenschap van, verdachte heeft daarnaast ook verschillende handelingen met de drugs verricht. Uit haar verklaring bij de politie komt naar voren dat zij de verdovende middelen in sporttassen en een koffer heeft gedaan en dat zij op het moment dat de politie aan de deur kwam de koffer van het balkon heeft gegooid. Daaruit volgt dat de verdovende middelen zich ook daadwerkelijk in de machtssfeer van verdachte hebben bevonden.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat sprake is van medeplegen van een strafbaar feit als is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af. Verdachte heeft verklaard dat zij op de hoogte was van de aanwezigheid van de verdovende middelen in haar woning en dat zij de goederen in haar woning heeft bewaard voor een man die de sleutel van haar huis had (medeverdachte [medeverdachte 1] ).
Daarom oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering met betrekking tot het aanwezig hebben van de verdovende middelen in de woning [adres] . De rechtbank acht het medeplegen en daarmee het onder feit 1 primair en onder 3 tenlastegelegde bewezen.
Hoeveelheid MDMA
In de tenlastelegging is onder 1 opgenomen dat sprake is van het aanwezig hebben van ongeveer 22.000 pillen MDMA. Door de raadsman is aangevoerd dat dit aantal pillen niet bewezen kan worden nu uit het laboratoriumonderzoek naar de inbeslaggenomen pillen volgt dat een deel is aangeduid als mCPP, een substantie die niet strafbaar is gesteld bij de Opiumwet.
De officier van justitie onderschrijft het standpunt van de raadsman, maar verwijst wel naar een foto op pagina 979 van het dossier. De foto maakt duidelijk dat slechts een klein deel van de zichtbare pillen een roze kleur (mCPP) heeft en daarom kan voor een bewezenverklaring worden gekozen voor een hoeveelheid materiaal bevattende MDMA, waarbij rekening moet worden gehouden dat bijna alle pillen MDMA bevatten.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier onvoldoende vastgesteld kan worden hoeveel pillen MDMA en hoeveel pillen mCPP bevatten. De foto geeft hierover onvoldoende duidelijkheid omdat daarop alleen de buitenste pillen zichtbaar zijn en de rest van de inhoud van de sealbag niet. . Daarmee is het een te grote stap om aan te nemen dat het overgrote deel van de pillen MDMA zou bevatten. Het dossier bevat daarvoor onvoldoende steun. Verdachte zal worden vrijgesproken van de concreet in de tenlastelegging vermelde hoeveelheid pillen MDMA. In de bewezenverklaring zal de rechtbank uitgaan van een hoeveelheid pillen bevattende MDMA zonder die hoeveelheid nader te kwantificeren.
Wetenschap vuurwapens en munitie
Voor een veroordeling wegens het onder 2 ten laste gelegde voorhanden hebben van wapens en munitie in de zin van artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie is vereist dat sprake is geweest van een meerdere of mindere mate van bewustheid bij de verdachte omtrent de aanwezigheid daarvan. De gedraging 'voorhanden hebben' veronderstelt dat een zekere vorm van machtsuitoefening over voorwerpen bestaat, waarvan eigenlijk al sprake is wanneer de verdachte er feitelijk over kan beschikken. De aanwezigheid van een wapen in de woning die door de verdachte zelf wordt bewoond, vormt in de regel een objectief aanknopingspunt voor de vaststelling dat de verdachte dat wapen of die munitie voorhanden heeft.
Door de verdediging is echter betoogd dat de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken omdat verdachte geen wetenschap had van het in de koffer aangetroffen vuurwapen, de patroonhouders en de munitie.
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. Verdachte was woonachtig in de woning [adres] . Zij heeft verklaard verdovende middelen in de woning te hebben bewaard voor een man. Verdachte heeft daarmee een risico genomen dat in haar woning ook overige verboden goederen aanwezig konden zijn. Ten aanzien van de (vuur)wapens en munitie staat vast dat deze in de woning aanwezig waren toen de politie op 24 januari 2018 aan de deur kwam. De goederen zijn immers in een koffer aangetroffen waarvan verdachte heeft verklaard dat zij die van het balkon heeft gegooid omdat zij wist dat er verboden spullen in zaten en ontdekking wilde voorkomen. Verdachte heeft eveneens verklaard de koffer te hebben ingepakt met spullen die in haar woning lagen omdat zij die spullen moest bewaren voor iemand. Nu verdachte heeft verklaard de spullen van de man in de koffer te hebben ingepakt, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat verdachte niet heeft gekeken welke spullen zij precies in de koffer heeft gedaan. Hierbij is van belang dat verdachte op vragen van de politie ook heeft verklaard dat zij in tasjes heeft gekeken en onder meer “kogeltjes” heeft gezien. Ter terechtzitting is aangevoerd dat verdachte hier mogelijk pillen mee heeft bedoeld. De rechtbank acht die uitleg niet aannemelijk, omdat verdachte op de vraag wat zij in de tasje heeft gezien antwoordt dat er tabletten waren en kogeltjes. Hieruit kan worden afgeleid dat zij de pillen “tabletten” noemt en daarvoor dus niet het woord kogeltjes gebruikt.
Gelet op het voorgaande staat voor de rechtbank genoegzaam vast dat de verdachte zich in meerdere of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van de vuurwapens en munitie in haar huis en dat zij de (vuur)wapens en munitie dus voorhanden heeft gehad.
Daarmee komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
1.
op 24 januari 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid pillen MDMA en ongeveer drie kilo aan wikkels cocaïne en ongeveer negen kilo aan blokken cocaïne, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende MDMA en/of cocaïne.
2.
op 24 januari 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een wapen van categorie II, te weten een machinepistool (Glock), en wapens van categorie III, te weten twee patroonmagazijnen (Glock), en munitie van categorie III, te weten vijfendertig patronen (MMS), voorhanden heeft gehad.
3.
op 24 januari 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer drie kilo hasj.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om – gelet op de afwijkende rol van verdachte ten opzichte van de rol van de medeverdachten – de maximale taakstraf van tweehonderdveertig uur op te leggen, eventueel in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf. Aangevoerd is dat de woning van verdachte is gebruikt voor het opslaan van verdovende middelen, maar dat zij op geen enkele wijze betrokkenheid heeft bij de verspreiding daarvan. Verdachte heeft geen opzet gehad op de hoeveelheid verdovende middelen en dat moet bij de strafoplegging in aanmerking worden genomen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van grote hoeveelheden verdovende middelen, te weten cocaïne, hasj en MDMA. Harddrugs vormen een ernstig gevaar voor de volksgezondheid en het bezit daarvan is bezwarend voor de samenleving, omdat dit problemen voor de volksgezondheid en tevens allerlei vormen van criminaliteit met zich brengt.
Daarnaast heeft verdachte (vuur)wapens en munitie voorhanden gehad in haar woning. Het ongecontroleerde bezit hiervan kan in zijn algemeenheid een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich brengen en een gevoel van onveiligheid in de maatschappij veroorzaken. De wapens zijn aangetroffen in de omgeving alwaar verdovende middelen lagen opgeslagen en daarmee wordt bevestigd dat de handel in verdovende middelen ook geweldrisico’s met zich brengt.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het feit dat verdachte (blijkens haar Uittreksel Justitiële Documentatie van 6 augustus 2019) niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De officier van justitie heeft bij de bepaling van de aan verdachte op te leggen straf gewezen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). De rechtbank heeft hier eveneens acht op geslagen en stelt vast dat voor het aanwezig hebben van tussen de 10 en 20 kilo harddrugs een onvoorwaardelijk gevangenisstraf van dertig maanden staat. Voor het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen van categorie II en een wapen van categorie III staat (op grond van de Amsterdamse oriëntatiepunten vuurwapens en explosieven) respectievelijk een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf en zes maanden.
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat de rol van verdachte anders is vergelijking met de medeverdachten in dit dossier. Daarbij is enerzijds wel gewezen op de omstandigheid dat verdachte met haar volle bewustzijn heeft ingestemd met het voorhanden hebben van grote hoeveelheden verdovende middelen en (vuur)wapens en anderzijds is de kwetsbare positie van verdachte naar voren gebracht. In de strafeis is daar rekening mee gehouden. De rechtbank ziet aanleiding om in het voordeel van verdachte af te wijken van de zowel oriëntatiepunten als de vordering van de officier van justitie. Verdachte is ingezet om grote hoeveelheden verdovende middelen en een wapen en munitie in haar woning te bewaren. Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte een andere rol dan de medeverdachten speelt en zich ook niet heeft bezig houden met andere strafbare gedragingen rondom de verdovende middelen. Verdachte lijkt te zijn gebruikt omdat de medeverdachten de risico’s van het aanwezig hebben van de drugs niet in hun eigen omgeving wilden dragen. Dit moet naar het oordeel van de rechtbank nog meer worden meegewogen in de op te leggen straf dan reeds door de officier van justitie tot uitdrukking is gebracht.
Gelet op de ernst van de feiten, de aangetroffen hoeveelheden verdovende middelen en de omstandigheid dat verdachte met haar handelen wel degelijk heeft bijgedragen aan ernstige strafbare feiten, zal de rechtbank – anders dan de raadsman heeft bepleit – niet volstaan met het opleggen van een taakstraf in combinatie met een geheel voorwaardelijk gevangenisstraf.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat een gevangenisstraf passend en geboden is. Om verdachte in de toekomst ervan te weerhouden wederom soortgelijk strafbare feiten te plegen, ziet de rechtbank aanleiding om een deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke zin op te leggen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, passend is.

9.Beslag

Onder verdachte zijn 22 voorwerpen in beslag genomen zoals (met een andere nummering is) weergegeven op de beslaglijst van 7 augustus 2019 die als bijlage aan dit vonnis is gehecht en waarvan de inhoud geldt als hier ingevoegd. Hieronder zal ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen worden volstaan met verwijzing naar de nummers van die voorwerpen op de beslaglijst.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de onder nummers 1, 14 en 21 t/m 23 inbeslaggenomen voorwerpen verbeurd dienen te worden verklaard, de onder nummers 2 t/m 6 en 15 t/m 18 inbeslaggenomen voorwerp worden onttrokken aan het verkeer en de overige inbeslaggenomen voorwerpen worden teruggegeven aan verdachte.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beslissing rechtbank
Verbeurdverklaring
De in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen op de beslaglijst vermeld onder nummers 1 (vacuümapparaat), 14 (weegschaal) en 21 t/m 23 (telefoons) dienen te worden verbeurd verklaard en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot die voorwerpen het bewezen geachte is begaan.
Onttrekking aan het verkeer
De in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, op de beslaglijst vermeld onder nummer 2 (patroonhouders), 3 (patroonhouder), 4 (onderdeel Glock) en 15 t/m 18 (munitie), dienen te worden onttrokken aan het verkeer, nu het bewezenverklaarde onder feit 2 daarmee is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
Teruggave aan de rechthebbende
De in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, op de beslaglijst vermeld onder nummers 6 t/m 13 en 24 t/m 26, dienen te worden teruggeven aan de verdachte.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
47, 57 van het Wetboek van Strafrecht;
2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet;
26, 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 (primair), 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 (primair):
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 2:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III;
enmedeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 3:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Verklaart verbeurd de voorwerpen onder de nummers 1, 14 en 21 t/m 23 op de beslaglijst.
Verklaart onttrokken aan het verkeer het voorwerpen onder nummers 2 t/m 4 en 15 t/m 18 op de beslaglijst.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van de voorwerpen onder de nummers 6 t/m 13 en 24 t/m 26 op de beslaglijst.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en B.M. Visser, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.F. van Lier, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 november 2019.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Ieder bewijsmiddel is - ook in onderdelen - slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
2.BLS 010, p. 685-688
3.BLS 012, p. 689-704; DSK 008, p.935-984; DSK 009, p. 985-986; DSK 011, p. 987
4.BLS 007, p. 550-551; BLS 011, p.707-710
5.DSK 002, p. 721-730
6.BEV 104, p. 1751-1752
7.Proces-verbaal van verhoor, p.552-565
8.Proces-verbaal van verhoor, p. 53 (Persoonsdossier)