ECLI:NL:RBAMS:2019:8566

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 augustus 2019
Publicatiedatum
14 november 2019
Zaaknummer
13/684413-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tenuitvoerlegging van voorwaardelijke jeugddetentie en bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 augustus 2019 uitspraak gedaan in het kader van de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke jeugddetentie. De veroordeelde, geboren in 2000, was eerder veroordeeld tot een jeugddetentie van 6 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De officier van justitie heeft op 11 juli 2019 een vordering ingediend tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf, omdat de veroordeelde zich niet aan de bijzondere voorwaarden had gehouden. Tijdens de zitting op 6 augustus 2019 is de veroordeelde niet verschenen, maar zijn de standpunten van de officier van justitie, de raadsvrouw en de reclassering besproken. De raadsvrouw pleitte voor een kans voor de veroordeelde, die inmiddels bij zijn vader in Enschede woont en bereid zou zijn om mee te werken aan de voorwaarden. De reclassering gaf echter aan dat de informatie van de veroordeelde niet juist was en dat hij onvoldoende had meegewerkt. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde niet had voldaan aan de bijzondere voorwaarden en dat er termen aanwezig waren om de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie te gelasten. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de vordering van de officier van justitie toe te wijzen en de voorwaardelijk opgelegde straf van 4 maanden jeugddetentie ten uitvoer te leggen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

BESLISSING NA VEROORDELING
TOT VOORWAARDELIJKE STRAF
Parketnummer: 13/684413-18
Datum uitspraak: 6 augustus 2019
Beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam van 11 juli 2019, betreffende een onherroepelijk geworden vonnis van 25 januari 2019, in de strafzaak tegen:
[veroordeelde] ,(hierna: veroordeelde)
geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Deze beslissing is genomen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 augustus 2019.
De veroordeelde is niet ter terechtzitting verschenen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. F.R. Bons en van wat de raadsvrouw van veroordeelde, mr. S.C. van Bunnik, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht, naar voren hebben gebracht.
Ter terechtzitting is, namens mw. I. Numan, verschenen mw. R.D. Wigbout van de Reclassering Nederland.

2.De voorwaardelijk opgelegde straf en bijzondere voorwaarden

Bij vonnis van 25 januari 2019 is veroordeelde veroordeeld tot een jeugddetentie van 6 maanden, met bevel dat van die straf 4 maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van de op twee jaren vastgestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarnaast zijn als bijzondere voorwaarden aan veroordeelde opgelegd dat hij zich zal melden bij de Reclassering Nederland, zich laat behandelen door Intensieve Forensische Aanpak van Spirit, meewerkt aan het vinden van een plek voor begeleid wonen, zich gedurende drie maanden tussen 21:00 en 07:00 bevindt op zijn thuisadres, geen contact opneemt met de mededader en het slachtoffer en meewerkt aan het vinden en behouden van een dagbesteding.

3.De inhoud van de vordering

De vordering van de officier van justitie strekt er toe dat die niet ten uitvoer gelegde straf alsnog zal worden ten uitvoer gelegd.

4.De procesgang

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken in de zaak onder bovenvermeld parketnummer, waaronder:
- het hiervoor genoemde vonnis;
- een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan de veroordeelde is toegezonden;
- het advies van Reclassering Nederland van 4 juli 2019 aan de officier van justitie, waarin wordt geadviseerd om over te gaan tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafdeel, omdat veroordeelde onvoldoende heeft meegewerkt aan de voorwaarden.
Ter terechtzitting van 6 augustus 2019 zijn de volgende standpunten ingenomen.
De raadsvrouw heeft – kort samengevat – naar voren gebracht dat veroordeelde inmiddels in Enschede bij zijn vader woont. Veroordeelde heeft de raadsvrouw medegedeeld dat het toezicht door de reclassering in Enschede overgenomen zal worden. De raadsvrouw heeft dat nog niet bevestigd gekregen. Veroordeelde heeft toegezegd alsnog bereid te zijn om aan de voorwaarde van begeleid wonen mee te werken.
Reclasseringswerker Wigbout heeft naar voren gebracht dat de informatie die veroordeelde aan zijn raadsvrouw heeft doorgegeven niet juist is. Het klopt niet dat het toezicht is overgedragen aan de reclassering in Enschede.
Daarnaast heeft Wigbout ter terechtzitting het advies van 4 juli 2019 kort toegelicht. Naar het oordeel van de reclassering heeft veroordeelde voldoende kansen gehad en het advies tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie wordt gehandhaafd.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering gehandhaafd. Verdachte heeft bij het vonnis reeds een kans gekregen met een milde straf voor een ernstig strafbaar feit. Verdachte heeft zich – ondanks meerdere kansen van de reclassering – onvoldoende aan de bijzondere voorwaarden gehouden en is duidelijk geweest in zijn bewoordingen richting de hulpverlening. Daarnaast is hij niet ter terechtzitting verschenen om uit te leggen waarom hij alsnog een kans zou verdienen.
De raadsvrouw heeft gevraagd om veroordeelde toch nog een kans te geven. Veroordeelde ziet inmiddels in dat begeleid wonen voor hem noodzakelijk is. Verzocht wordt om de vordering tenuitvoerlegging af te wijzen.

5.De beoordeling van de vordering

Op grond van de hierboven genoemde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd genoemde bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd. Gelet op artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht acht de rechtbank daarom termen aanwezig de gevorderde tenuitvoerlegging van 4 maanden jeugddetentie te gelasten.
De rechtbank is van oordeel dat veroordeelde gebaat zou zijn bij begeleid wonen, behandeling en toezicht van de reclassering. Daar staat tegenover dat het vonnis van 25 januari 2019 en het advies van de reclassering van 4 juli 2019 duidelijk zijn. Veroordeelde heeft een kans gekregen met een relatief milde straf voor een ernstig strafbaar feit. De bijzondere voorwaarden die daarbij zijn opgelegd zijn, zo volgt uit het advies van de reclassering, onvoldoende door hem nageleefd. Veroordeelde heeft – ook gedurende het traject bij de reclassering – voldoende kansen gehad, maar is niet in staat gebleken deze aan te grijpen. De rechtbank zal de vordering tenuitvoerlegging daarom toewijzen.

6.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
De rechtbank gelast dat de voorwaardelijk opgelegde straf, te weten een jeugddetentie van 4 maanden, alsnog zal worden ten uitvoer gelegd.
Deze beslissing is genomen door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. E.G.C. Groenendaal en M. Lambregts, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.F. van Lier, griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 augustus 2019.