ECLI:NL:RBAMS:2019:8560

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 november 2019
Publicatiedatum
14 november 2019
Zaaknummer
13-031596-19, 13-741083-18 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing en wapenbezit door adolescent met verstandelijke beperking

Op 14 november 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2000, die beschuldigd werd van afpersing en wapenbezit. De zaak kwam voort uit een incident op 14 oktober 2018 te Diemen, waar de verdachte samen met anderen de benadeelde partij, [slachtoffer], onder bedreiging dwong om zijn telefoon en oordopjes af te geven. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn mededaders de benadeelde partij in een bedreigende situatie hebben gebracht door te dreigen met een hond. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan afpersing, terwijl het feit werd gepleegd door twee of meer verenigde personen. Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van poging tot afpersing op 15 oktober 2018 en het voorhanden hebben van een alarmpistool op 7 februari 2019. De rechtbank oordeelde dat het adolescentenstrafrecht van toepassing was, gezien de verstandelijke beperking van de verdachte, die een IQ van 51 had. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 30 dagen, waarvan de uitvoering voorwaardelijk was, en een werkstraf van 30 uur. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij van € 521,50, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank benadrukte het belang van begeleiding en hulpverlening voor de verdachte, die recent positieve stappen had gezet in zijn leven.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.031596.19
Parketnummer vordering tul: 13.741083.18
Datum uitspraak: 14 november 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
wonende op het adres [woonadres verdachte] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 oktober 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Modder en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. H. Amrani, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat door de benadeelde partij [slachtoffer] en de vader van de benadeelde partij naar voren is gebracht.
Op 29 oktober 2019 heeft de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) schriftelijk doorgegeven dat er geen vertegenwoordiger aanwezig zal zijn op de zitting, omdat de Raad al geruime tijd niet meer betrokken is bij verdachte.

2.2. Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd - zoals gewijzigd ter terechtzitting - dat
1.
hij op of omstreeks 14 oktober 2018 te Diemen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een telefoon en/of oordopjes in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welk geweld en/of welke
bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben ingeklemd en/of
- ( vervolgens) tegen voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben geroepen: "als je het wachtwoord niet geeft gaat deze hond je bijten", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
(artikel 317 Wetboek van Strafrecht)
en/of
hij op of omstreeks 14 oktober 2018 te Diemen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een telefoon en/of oordopjes, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben ingeklemd en/of
- ( vervolgens) tegen voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben geroepen: "als je het wachtwoord niet geeft gaat deze hond je bijten", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking
(artikel 312 Wetboek van Strafrecht)
(artikel 310 Wetboek van Strafrecht, artikel 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, artikel 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
2.
hij op of omstreeks 15 oktober 2018 te Diemen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte of het ter beschikking stellen van codes van de telefoon, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan voornoemde [slachtoffer] toebehoorde, waarna hij, verdachte en/of zijn mededaders voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, artikel 317 lid 1 Wetboek
van Strafrecht, artikel 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij op of omstreeks 7 februari 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie III, onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen (alarmpistool), van het merk Rhoner, type Sm mod 110, kaliber 8mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
(artikel 26 Wet wapens en munitie )

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

Beoordeling van het onder 1 ten laste gelegde
De verdediging heeft bepleit dat het geweld, dan wel de bedreiging met geweld, niet heeft plaatsgevonden, zodat van de tenlastegelegde afpersing dan wel diefstal met geweld geen sprake is. Subsidiair heeft de raadsvrouw gesteld dat het tenlastegelegde bestanddeel: "als je het wachtwoord niet geeft gaat deze hond je bijten", voor zover bewezen, zien op verkrijging van de wachtwoorden, zodat dit onderdeel van de tenlastelegging niet heeft hebben bijgedragen aan de afgifte van de telefoon en de oordopjes.
De rechtbank is – met de officier van justitie - van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met geweld, waardoor de telefoon en de oordopjes door aangever zijn afgegeven. Dat levert een afpersing op.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij aangever [slachtoffer] niet heeft bedreigd. Het slachtoffer heeft zelf zijn telefoon afgegeven, toen verdachte hierom vroeg. Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank echter anders af. Verdachte en zijn mededaders hadden een hond, lijkend op een bulldog bij zich en zij hebben het slachtoffer na aankomst op het perron naar een bankje geleid waar verdachte naast hem kwam zitten, hem verwijten maakte en ongevraagd in zijn schoudertas keek. Daarbij is tegen aangever [slachtoffer] gezegd dat de hond hem zal bijten. Vervolgens is hem door de verdachten om zijn mobiel gevraagd, waarna hij zijn telefoon liet zien en die aan verdachte en zijn mededaders heeft afgegeven. Het slachtoffer heeft verklaard dat er naast zijn vriendinnen niemand op het perron aanwezig was en dat hij zich heel angstig voelde omdat de andere drie daders dicht om hem heen stonden met de hond. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee wettig en overtuigend bewezen dat er sprake was van een bedreigende situatie, waardoor aangever [slachtoffer] zich gedwongen heeft gevoeld om zijn telefoon en oordopjes aan verdachte en zijn mededaders af te geven.
Dat daar later nog aan is toegevoegd dat de hond zou bijten als aangever geen wachtwoord zou afgeven, doet daarbij niet terzake. Feit is dat aangever zich door de hele situatie zodanig bedreigd heeft gevoeld dat hij zich gedwongen heeft gevoeld om zijn telefoon en oordopjes aan verdachte en zijn mededaders af te geven.
Nu geen sprake is van een wegnemingshandeling, zal de rechtbank verdachte van het tweede alternatief/cumulatief ten laste gelegde vrijspreken.

5.5. Bewezenverklaring

De rechtbank acht – met de officier van justitie - bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 14 oktober 2018 te Diemen, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een telefoon en oordopjes, toebehorende aan voornoemde [slachtoffer] , welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en zijn mededaders
- voornoemde [slachtoffer] hebben ingeklemd en
- vervolgens tegen voornoemde [slachtoffer] hebben geroepen: "deze hond gaat je bijten".
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank acht – met de officier van justitie - bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 15 oktober 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte of het ter beschikking stellen van codes van de telefoon, toebehorende aan voornoemde [slachtoffer] , voornoemde [slachtoffer] hebben geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
op 7 februari 2019 te Amsterdam, een wapen van categorie III, onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen (alarmpistool), van het merk Rhoner, type Sm mod 110, kaliber 8mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf en maatregel

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 60 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 59 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en bijzondere voorwaarden, inhoudende dat verdachte geen contact meer opneemt met de medeverdachten, blijft deelnemen aan het begeleid wonen traject, een zinvolle dagbesteding heeft, meewerkt aan de begeleiding en zich houdt aan de afspraken van de jeugdreclassering, openheid van zaken geeft over zijn financiën en meewerkt aan het aflossen van zijn schulden. Daarnaast dient aan verdachte een werkstraf voor de duur van 90 uren subsidiair 45 dagen jeugddetentie te worden opgelegd, zodat hij de consequenties van zijn gedrag kan ervaren. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd dat de vordering tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf, te weten een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 40 uur, geheel wordt toegewezen.
De raadsvrouw heeft gevraagd om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en aan hem geen lange voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, zoals door de officier van justitie geëist. Het is van belang dat verdachte niet overvraagd wordt. De nadruk moet vooral liggen op de hulpverlening en het stimuleren van de positieve ontwikkelingen. Om deze reden heeft de raadsvrouw verzocht om de proeftijd van de voorwaardelijke werkstraf (behorend bij parketnummer 13/741083-18) met een jaar te verlengen.
Toepassing adolescentenstrafrecht
De rechtbank dient eerst de vraag te beantwoorden of op deze zaak mogelijk het adolescentenstrafrecht van toepassing is. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Verdachte was ten tijde van de bewezen verklaardefeiten weliswaar meerderjarig (18 jaar en 3 maanden), maar vaststaat dat hij verstandelijk beperkt is; zijn IQ is bepaald op 51. Hij woont op dit moment begeleid en heeft veel nabijheid en aansturing nodig. In de persoonlijkheid van verdachte vindt de rechtbank grond voor toepassing van het adolescentenstrafrecht.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van het modale feit.
Het betreft in de onderhavige zaak de volgende oriëntatiepunten:
  • Tweemaal een afpersing: vanaf 60 uur taakstraf per feit, dan wel (dienovereenkomstige) jeugddetentie.
  • Het voorhanden hebben van een alarmpistool: 30 uur taakstraf (evt. € 150,00), dan wel (dienovereenkomstige) jeugddetentie.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie ernstige feiten. Het eerste feit betreft een afpersing van het slachtoffer [slachtoffer] op 14 oktober 2018, waarbij het gevoel van veiligheid op straat in het algemeen en dat van het nog jonge slachtoffer in het bijzonder in ernstige mate is aangetast. Uit de aangifte blijkt dat hij zich zeer onveilig heeft gevoeld, omdat de daders een hond bij zich hadden en daarmee hebben gedreigd. Daarnaast is hijdoor de daders omsingeld en gedwongen om zijn spullen af te geven. De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich er geen moment om heeft bekommerd wat zijn handelen voor het slachtoffer zou kunnen betekenen, aangezien verdachte één dag later, op 15 oktober 2018, wederom heeft geprobeerd om aangever [slachtoffer] af te persen. De rechtbank neemt het grimmige en stelselmatige karakter van deze afpersingen verdachte zeer kwalijk, omdat de impact van zulke feiten op de slachtoffers groot is.
Tot slot is er bij de doorzoeking van de woning van verdachte een alarmpistool in zijn kamer aangetroffen. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij het wapen op straat heeft gevonden en voor zichzelf heeft gehouden. Naast het feit dat de rechtbank het ongeloofwaardig vindt dat dergelijke wapens op straat worden achtergelaten is het buitengewoon zorgelijk dat verdachte het wapen bij zich heeft gehouden. Dit levert immers een onaanvaardbaar risico op voor de veiligheid van personen en vormt een ernstige inbreuk op de rechtsorde.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie
d.d. 3 oktober 2019 waaruit blijkt dat verdachte meermalen strafrechtelijk is veroordeeld tot werkstraffen wegens het plegen van vermogens- en geweldsdelicten. De meest recente veroordeling is van 22 juni 2018 door de kinderrechter te Amsterdam, waarbij verdachte zich schuldig heeft gemaakt (opzet)heling van een bromfiets.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van enkele rapporten van de hulpverlening die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt. Het meest recente rapport dateert van 30 augustus 2019.
De raadsvrouw heeft voor de zitting contact opgenomen met de begeleiders van de WSS en het [instelling] , waar verdachte momenteel woont. Ter zitting heeft de raadsvrouw de persoonlijke omstandigheden van verdachte toegelicht. In de afgelopen periode is hij verhuisd naar [woonplaats verdachte] , omdat hij afstand wilde nemen van zijn vrienden die politiecontacten hebben. Verdachte heeft veel moeite gehad om te wennen aan zijn nieuwe woonomgeving, maar hij heeft hard gewerkt om zijn leven te verbeteren. Inmiddels heeft hij een positieve dagbesteding door (rap)muziek te maken en de verwachting is dat hij binnenkort kan starten met een opleiding. Verdachte heeft een IQ van 51 en heeft behoefte aan meer begeleiding van de hulpverlening. Hij denkt vaak niet na voordat hij iets doet en hij kan de gevolgen van zijn handelen niet goed inschatten. Volgens de begeleiders van het [instelling] kan verdachte (nog steeds) agressief reageren als hij een situatie niet onder controle heeft. Het is daarom noodzakelijk dat hij begeleid wordt door de hulpverlening, zodat hij in de toekomst stappen kan zetten om zijn leven een positieve wending te geven. Tot slot heeft de raadsvrouw toegelicht dat de WPI-aanvraag van verdachte bij de gemeente is gehonoreerd en dat hij binnenkort begeleid zal worden met het aflossen van zijn schulden.
In beginsel zijn de bewezen verklaarde feiten en de rol van verdachte ernstig genoeg om met een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf te bestraffen. De rechtbank is echter van oordeel dat detentie van verdachte zijn positieve ontwikkeling van de laatste tijd zal doorkruisen. De rechtbank vindt het zeer zorgwekkend dat verdachte zich zonder enige aanleiding heeft bezig gehouden met de ten laste gelegde feiten. De rechtbank ziet daarin aanleiding aan verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, met als doel hem er in de toekomst van te weerhouden zich opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken. Net als de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat er rekening dient te worden gehouden met feit dat verdachte geen recente politiecontacten meer heeft en zich houdt aan de voorwaarden van de hulpverlening. Het is erg goed dat verdachte de stap heeft gezet en zich daadwerkelijk los heeft gemaakt van zijn oude omgeving. Om deze reden zal de rechtbank bij de straftoemeting in het voordeel van verdachte afwijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd; een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 30 dagen is op dit moment, ook gelet op het inmiddels opgestarte hulpverleningstraject, meer passend en geboden. Aan de voorwaardelijke jeugddetentie zullen bijzondere voorwaarden worden verbonden, zoals door Reclassering Nederland geadviseerd in het rapport van 30 augustus 2019, om te voorkomen dat verdachte wegzakt in de criminaliteit. Tot slot zal de rechtbank een onvoorwaardelijke werkstraf opleggen, zodat hij de consequenties van zijn gedrag zal ervaren.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 611,00 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering voor de materiële schade ten aanzien van de telefoon geheel toe te wijzen, ook al is de vordering niet onderbouwd met facturen. Ter zitting heeft de benadeelde partij namelijk toegelicht dat hij zijn telefoon nog geen jaar geleden (nieuw) heeft gekregen bij het aanschaffen van een abonnement. Ten aanzien van de oordopjes is het redelijk als het gevorderde bedrag wordt gehalveerd en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk wordt verklaard. Tot slot dient de vordering voor de materiele schade toegewezen te worden met oplegging van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft gevraagd om de materiële schadevergoeding te matigen, omdat de vordering niet is onderbouwd met specificaties. Volgens de verdediging zal verdachte zich niet verzetten tegen het vergoeden van de schade, omdat hij zijn verantwoordelijkheid wil nemen voor zijn handelen.
De rechtbank is van oordeel dat vaststaat dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering met betrekking tot de telefoon, te weten € 432,00, komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom geheel worden toegewezen. Ten aanzien van de oordopjes maakt de rechtbank gebruik van haar schattingsbevoegdheid en wijst de vordering toe tot een bedrag van € 89,50, rekening houdend met waardevermindering door tijdverloop. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank de totale materiële schade vast op een bedrag van
€ 521,50 (€ 432,00 + € 89,50).
De benadeelde partij wordt voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering, omdat het resterende gedeelte onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij kan zijn vordering voor het overige bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [slachtoffer] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van
€ 521,50.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 14 oktober 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/741083-18 betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 22 juni 2018 van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen jeugddetentie, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, aan verdachte is uitgereikt.
Op 29 oktober 2019 heeft de Raad schriftelijk geadviseerd om de voorwaardelijke straf geheel ten uitvoer te leggen. Gelet op zijn leeftijd is het van belang dat hij de consequenties van zijn gedrag dient te ervaren.
Gebleken is dat verdachtezich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 54 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte alle ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
30 (dertig) dagen.
Beveelt dat
deze jeugddetentienietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelastop grond van het overtreden van de na te noemen algemene en bijzondere voorwaarden.
Stelt de proeftijd vast op
2 (twee) jarenonder de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich zal houden aan de aanwijzingen van de William Schrikker Stichting zolang deze instelling dit noodzakelijk acht;
  • meewerkt aan het begeleid wonen traject. Dit betekent dat veroordeelde moet blijven wonen in het [instelling] aan de [adres instelling] , zolang de William Schrikker Stichting dit nodig acht;
  • meewerkt aan het vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding;
- inzicht geeft in zijn financiën en schulden en indien noodzakelijk meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt dat veroordeelde zijn medewerking dient te verlenen aan schuldhulpverlening en/of bewindvoering.
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Geeft opdracht aan de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt verdachte daarnaast tot een taakstraf bestaande uit een
werkstraf voor de duur van 30 (dertig) uren,met aftrek van de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 15 (vijftien) dagen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte tot betaling van € 521,50 (zegge vijfhonderd eenentwintig euro en vijftig cent) voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van
[slachtoffer]ter hoogte van € 521,50 (zegge vijfhonderd eenentwintig euro en vijftig cent). Voormeld bedrag bestaat uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter te Amsterdam, d.d. 22 juni 2018 gewezen onder parketnummer 13/741083-18 te weten:
werkstraf voor de duur van 40 (veertig) urensubsidiair 20 (twintig) dagen jeugddetentie.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. Beunk, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. I.M. Nusselder en E. Dinjens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Bakir, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 november 2019.