ECLI:NL:RBAMS:2019:8507

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 november 2019
Publicatiedatum
13 november 2019
Zaaknummer
13/679000-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van politieman wegens gebrek aan schuld na verkeersongeval met fietser

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 november 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een politieman die betrokken was bij een verkeersongeval op 14 september 2016. De verdachte, die als bestuurder van een politievoertuig reed, werd beschuldigd van het veroorzaken van een verkeersongeval waarbij een fietser om het leven kwam. De officier van justitie vorderde vrijspraak van het primair ten laste gelegde, maar bewees dat de verdachte gevaar op de weg had veroorzaakt door met een te hoge snelheid te rijden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen schuld had aan het ongeval, omdat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van een oversteekplaats voor fietsers en de verkeerssituatie ter plaatse slecht zichtbaar was. De rechtbank concludeerde dat de inschattingsfout van de verdachte niet zodanig verwijtbaar was dat deze als aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag kon worden aangemerkt. Daarom werd de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging. De benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte werd opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/679000-17
Datum uitspraak: 14 november 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
domicilie kiezende op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 oktober 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.M. van den Berg, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. T. Felix, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting van 31 oktober 2019 – ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 14 september 2016 te Amsterdam, althans in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (politievoertuig Volkswagen Transporter) daarmee rijdend over de weg, de Nassaukade en gekomen op de kruising met de Potgieterstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend te rijden, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer] , is gedood,
verdachte heeft gereden over de Nassaukade, komende uit de richting van de Elandsgracht en gaande in de richting van de Potgieterstraat, terwijl het donker was,
verdachte heeft ter hoogte van de kruising met de Potgieterstraat gereden met een snelheid van ongeveer 85 kilometer per uur, in elk geval met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur, althans met een te hoge snelheid voor een veilig verkeer ter plaatse en/of zonder snelheid te verminderen, voornoemd kruisingsvlak opgereden,
verdachte heeft vervolgens niet tijdig geremd voor een fietser, waardoor hij tegen die fietser, te weten [slachtoffer] is aangereden en/of in botsing is gekomen;
(artikel 6 Wegenverkeerswet (hierna WVW))
subsidiair:
hij op of omstreeks 14 september 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (politievoertuig Volkswagen Transporter) daarmee rijdend over de weg, de Nassaukade en gekomen op de kruising met de Potgieterstraat, zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd, bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Nassaukade, komende uit de richting van de Elandsgracht en gaande in de richting van de Potgieterstraat, terwijl het donker was,
verdachte heeft ter hoogte van de kruising met de Potgieterstraat gereden met een snelheid van ongeveer 85 kilometer per uur, in elk geval met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur, althans met een te hoge snelheid voor een veilig verkeer ter plaatse en/of zonder snelheid te verminderen, voornoemd kruisingsvlak opgereden,
verdachte heeft vervolgens niet tijdig geremd voor een fietser, waardoor hij tegen die fietser, te weten [slachtoffer] is aangereden en/of in botsing is gekomen (artikel 5 WVW).

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft, aan de hand van een schriftelijk requisitoir, gerekwireerd tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde en tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde. De officier van justitie heeft betoogd dat verdachte zijn snelheid op de plaats van het ongeval had moeten aanpassen. Verdachte kwam uit een bocht, het zicht op het fietspad was slecht en er was een oversteekplaats voor fietsers. Iedere bestuurder in Amsterdam moet zich er van bewust zijn dat fietsers op elke plek en op elk moment kunnen oversteken, ook als ze geen voorrang hebben. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij, indien hij had geweten dat op die plek een oversteekplaats was, zijn snelheid zou hebben aangepast. Dit betekent dat de vrijstelling niet gold op de plaats van het ongeval. Verdachte heeft de veiligheid in het verkeer onvoldoende gewaarborgd. Verdachte heeft de maximum snelheid overtreden. Eén overtreding is, volgens vaste jurisprudentie, niet voldoende voor een bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Wel levert het handelen van verdachte gevaarzetting op in de zin van artikel 5 WVW.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, aan de hand van een schriftelijke pleitnotitie, betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het hem primair en subsidiair ten laste gelegde. Er is geen sprake van aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag zodat er geen bewijs is voor schuld in de zin van artikel 6 WVW, noch is sprake van het veroorzaken van gevaar op de weg als bedoeld in artikel 5 WVW.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen in het dossier de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 14 september 2016 omstreeks 00.15 uur heeft op de Nassaukade in Amsterdam, ter hoogte van de Potgieterstraat, een aanrijding plaatsgevonden tussen een politievoertuig en een fietser. De fietser, het slachtoffer [slachtoffer] , is kort na de aanrijding aan zijn verwondingen overleden.
Het politievoertuig werd bestuurd door verdachte, die op het moment van de aanrijding in opdracht van de politiemeldkamer Amsterdam op weg was naar een inbraak bij Primark op het Damrak in Amsterdam. Verdachte had omstreeks 00.10 uur een zogeheten Prio2 melding gekregen, wat betekent dat het voertuig zich zo vlot mogelijk naar de locatie dient te begeven. Verdachte werkt bij de politie als hondengeleider en zijn assistentie bij de inbraak werd gevraagd, omdat de daders mogelijk nog in het pand aanwezig waren.
Verdachte reed in het politievoertuig in noordelijke richting over de Nassaukade, zijnde een voorrangsweg, komende uit de richting van de Stadhouderskade. Het slachtoffer reed met zijn fiets op het fietspad dat parallel aan de rechterkant op de Nassaukade ligt en is ter hoogte van de Potgieterstraat de Nassaukade overgestoken. Het ongeval heeft plaatsgevonden op een zogenaamde T-splitsing van de Nassaukade met de Potgieterstraat. Tussen het fietspad en de rijbaan van de Nassaukade zijn parkeervakken en bomen gesitueerd. De aansluiting van het fietspad met de rijbaan is ingericht als uitritconstructie. Het ongeval heeft plaatsgevonden tussen zonsondergang en zonsopkomst, het was dus donker. De straatverlichting stond aan.
Uit de VerkeersOngevalsAnalyse (hierna VOA) is gebleken dat de fietser, afgezien van reflectoren op de banden van de fiets, geen verlichting voerde.
Voorts is uit de VOA gebleken dat verdachte kort voor de aanrijding ten minste 81,5 km/u en maximaal 83,5 km/u heeft gereden. Op de Nassaukade geldt voor voertuigen een maximum snelheid van 50 km/u.
Verdachte heeft met het voertuig waarin hij reed geen optische- en/of akoestische signalen gevoerd.
Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat er op de plek van de aanrijding een oversteekplaats was voor fietsers en dat de fietser uit het niets voor zijn voertuig kwam. Ook de getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij de fietser plotseling, uit het niets, zag oversteken. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij voor de aanrijding het politievoertuig wel heeft zien rijden, maar dat zij de fietser niet had gezien.
Vastgesteld kan worden dat verdachte ten minste 81,5 km/u heeft gereden voorafgaand aan de aanrijding. Uit de conclusie van de aanvullende VOA is gebleken dat, indien verdachte ruim 50 km/u zou hebben gereden op de Nassaukade, hij de fietser (net) niet zou hebben aangereden. De rechtbank stelt dan ook vast dat, nu verdachte in ieder geval 81,5 km/u heeft gereden, er een causaal verband bestaat tussen de snelheid waarmee verdachte reed en de aanrijding.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte (in de gegeven situatie) de ter plaatse geldende maximum snelheid van 50 km/u mocht overtreden en of dat noodzakelijk was ter uitvoering van zijn politietaak. Om die vragen te kunnen beantwoorden, dient kennis genomen te worden van het wettelijk kader van bevoegdheden van politieambtenaren. Voor zover dat van belang is in de onderhavige casus geldt het volgende kader.
4.3.2
Wettelijk kader van bevoegdheden
Op grond van artikel 147, eerste lid, WVW kan Onze Minister vrijstelling verlenen voor het gebruik van de weg ten behoeve van openbare of door Onze Minister daarmee gelijk te stellen diensten. De politie is zo’n openbare dienst als bedoeld in voornoemd artikel. De vrijstelling van de bepalingen van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (RVV) kan worden gegeven indien het voor een goede uitvoering van de politietaak gewenst is. Indien gebruik wordt gemaakt van aan deze vrijstelling ontleende bevoegdheden dient de veiligheid van het verkeer zoveel mogelijk te worden gewaarborgd en dienen de in de Brancherichtlijn Verkeer Politie 2014 (hierna BVP) opgenomen voorschriften te worden nageleefd. De bevoegdheden die worden ontleend aan de vrijstelling mogen slechts worden uitgeoefend voor zover dit voor de uitvoering van de opgedragen taak noodzakelijk is. [1]
De in de BVP in dit kader opgenomen voorschriften komen er kort gezegd op neer dat de bestuurder van het (politie)voertuig rekening moet houden met onvoorziene en onberekenbare reacties van andere weggebruikers en dat bij het naderen en oversteken van kruispunten de snelheid moet worden aangepast, waarbij ervan uitgegaan moet worden dat andere weggebruikers het (politie)voertuig niet hebben opgemerkt. Ook mag de bestuurder van het voertuig niet harder rijden dan met een snelheid van maximaal 40 km/u boven de ter plaatse geldende maximumsnelheid.
Uit de verklaring van deskundige Hagedoorn, rij-instructeur van de politie, kan het volgende worden afgeleid. Bij een Prio2 melding (zoals waarvan in deze zaak sprake is) kun je gebruik maken van de vrijstelling, maar heb je geen toestemming van de meldkamer om gebruik te maken van optische- en/of akoestische signalen. Het is een afweging van de politieambtenaar of van de vrijstelling gebruik wordt gemaakt. Als je je doel niet op een andere manier kunt bereiken dan kun je gebruik maken van de vrijstelling. Tijdens de rit neemt de politieambtenaar steeds beslissingen welk aanvaardbaar risico hij kan nemen om zijn doel te bereiken. Het antwoord op de vraag of sprake is van een aanvaardbaar risico is afhankelijk van de vaardigheden van de politieambtenaar en ook van andere factoren, zoals contact met de meldkamer, de informatie over de melding, of er meerdere eenheden aanrijden, of er drukte is op de weg, wat de weersomstandigheden zijn, etc.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat je tijdens de rit continu afwegingen maakt en mogelijk gevaar inschat. Indien je als hondengeleider wordt opgeroepen om assistentie te verlenen bij een melding van een heterdaad situatie bij een inbraak, kun je ervan uitgaan dat sprake is van enige spoed. Verdachte is tijdens de rit portofonisch op de hoogte gehouden van de situatie ter plekke. De verdachten zouden zich mogelijk nog in het pand bevinden en ook de beveiliger van het pand was mogelijk nog in het pand aanwezig. Verdachte heeft verklaard dat hij van zijn collega’s wist dat zij op verdachte en zijn hond moesten wachten voordat zij het pand zouden betreden. Er werd van hem verwacht dat hij snel ter plaatse zou zijn. Verdachte wist dat verschillende collega’s reeds ter plaatse waren en dat ook een collega hondengeleider onderweg was naar de melding. Er moeten in beginsel twee hondengeleiders met hun honden ter plaatse zijn alvorens het pand kan worden betreden.
4.3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande (genoemd in 4.3.1 en 4.3.2) vast dat het noodzakelijk was dat verdachte snel op het Damrak ter plaatse was en dat verdachte gebruik mocht maken van de vrijstelling (het overschrijden van de maximum snelheid) om dat doel te bereiken. Verdachte mocht op grond van de BVP in beginsel 40 km/u harder rijden dan ter plaatse was toegestaan, namelijk 50 km/u. De snelheid van verdachte die is berekend op maximaal 83,5 km/u valt daarom binnen de marge. Dat neemt niet weg dat, wanneer van de vrijstelling gebruik wordt gemaakt, de veiligheid van het verkeer zoveel mogelijk moet worden gewaarborgd en dat door de politieambtenaar steeds moet worden beoordeeld of het in de gegeven situatie verantwoord is om (zoals in dit geval) de maximaal toegestane snelheid te overschrijden.
De rechtbank is van oordeel dat de verkeersveiligheid door het handelen van verdachte vlak voor het ongeval onvoldoende was gewaarborgd. Verdachte had bij de oversteekplaats voor fietsers zijn snelheid moeten minderen. Verdachte heeft op dit punt van zijn rit een inschattingsfout gemaakt.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of deze inschattingsfout verdachte kan worden verweten en of dit
schuldaan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW dan wel het veroorzaken van
gevaarop de weg in de zin van artikel 5 WVW oplevert. De rechtbank betrekt de volgende omstandigheden bij haar oordeel. De inschatting die verdachte heeft gemaakt bij het naderen van, wat later bleek, de oversteekplaats is deels gelegen in het feit dat hij niet wist dat er een oversteekplaats was. De oversteekplaats voor fietsers (ter hoogte van de Potgieterstraat) was ten tijde van het ongeval slecht aangeduid en slecht zichtbaar voor verkeer op de Nassaukade. De oversteekplaats was op de rijbaan enkel gemarkeerd met strepen en daarnaast was net voor de oversteekplaats (gezien vanuit de rijrichting van verdachte) tussen de rijbaan en het fietspad een grote boom gesitueerd en stonden er auto’s geparkeerd. Hierdoor was de verkeerssituatie onoverzichtelijk. Dat de verkeerssituatie op de plaats van het ongeval op 24 september 2016 ongelukkig en onveilig was, maakt de rechtbank ook op uit het feit dat op dit punt in de afgelopen jaren meerdere ongevallen hebben plaatsgevonden en dat op basis daarvan een aanpassing van het kruispunt zou plaatsvinden in oktober 2016, net na het onderhavige ongeval. De wegsituatie is inmiddels gewijzigd, in die zin dat ter hoogte van de oversteekplaats een midden geleiding is aangebracht in de rijbaan van de Nassaukade.
Verder is uit het onderzoek gebleken dat het slachtoffer geen licht voerde op zijn fiets waardoor hij niet goed zichtbaar was voor verdachte. Verdachte heeft ook verklaard dat hij de fietser niet heeft gezien. Ook het gegeven dat verdachte het slachtoffer niet heeft zien fietsen, heeft bijgedragen aan de inschatting die verdachte heeft gemaakt bij het gebruiken van de vrijstelling en zijn inschatting om de snelheid na het uitkomen van de flauwe bocht op te voeren. Daarnaast reed verdachte op een voorrangsweg en had de fietser verdachte voorrang moeten verlenen. In de overige omstandigheden, te weten dat het een rustig tijdstip was (rond middernacht), dat het droog op de weg was en dat er een aparte baan voor fietsers was, bestond geen aanleiding om de snelheid niet op te voeren.
Voor een bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW is een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid vereist. Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat de inschattingsfout van verdachte niet zodanig onbegrijpelijk en verwijtbaar is, dat deze fout kan worden aangemerkt als aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag, en dus als schuld in de zin van voornoemd artikel. Dat betekent dat verdachte zal worden vrij gesproken van het primair ten laste gelegde.
Wel kan bewezenverklaring volgen van het subsidiair ten laste gelegde, nu uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte heeft gereden met een snelheid van minstens 81,5 km/u vlak vóór een fietsersoversteekplaats. Verdachte heeft hierdoor gevaar op de weg veroorzaakt, hetgeen ook volgt uit het feit dat hij tegen de fietser is aangereden. De rechtbank volgt de verdediging dan ook niet in het verweer dat geen sprake was van een ontoelaatbare mate van gevaar.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 14 september 2016 te Amsterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (politievoertuig Volkswagen Transporter), daarmee rijdende over de Nassaukade zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt, bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Nassaukade, komende uit de richting van de Elandsgracht en gaande in de richting van de Potgieterstraat, terwijl het donker was,
verdachte heeft ter hoogte van de kruising met de Potgieterstraat gereden met een snelheid van ongeveer 85 kilometer per uur en is zonder snelheid te verminderen voornoemd kruisingsvlak opgereden,
verdachte heeft vervolgens niet tijdig geremd voor een fietser, waardoor hij tegen die fietser, te weten [slachtoffer] is aangereden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

De verdediging heeft een beroep gedaan op afwezigheid van alle schuld omdat verdachte heeft gehandeld binnen de kaders die hem zijn aangeleerd.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. Verdachte heeft gehandeld in zijn hoedanigheid als politieman. Hij was onderweg naar een zogenaamde Prio2 melding, hetgeen betekent dat van hem werd verwacht dat hij snel ter plaatse zou zijn. Gelet hierop mocht verdachte gebruik maken van de vrijstelling op grond van artikel 147 WVW en hoefde hij zich niet te houden aan RVV-bepalingen, zoals de ter plaatse geldende snelheidslimiet. Anderzijds diende hij daarbij de veiligheid van andere weggebruikers zoveel mogelijk te waarborgen. De deskundige Hagedoorn heeft in dat kader verklaard dat van een politiemedewerker in zo’n situatie wordt verwacht dat hij steeds beoordeelt welke aanvaardbare risico’s kunnen worden genomen om een bepaald doel te bereiken. Het ’s nachts rijden met een snelheid van ongeveer 80 km/u over de Nassaukade beoordeelt de deskundige als een aanvaardbaar risico, gelet op de overzichtelijkheid van de situatie, een vrij brede weg die op dat moment niet druk was, een zogenaamde ‘binnenring’ in Amsterdam, dat er sprake was van een van de rijbaan afgescheiden fietspad met daartussen een buffer van geparkeerde auto’s, waarbij straatverlichting aanwezig was en de weersgesteldheid droog was.
De rechtbank is van oordeel dat achteraf kan worden vast gesteld dat verdachte vaart had moeten minderen. Dat volgt ook uit de verklaring van verdachte ter zitting dat hij langzamer zou hebben gereden indien hij zou hebben geweten dat er zich een fietsersoversteekplaats op de plaats van de aanrijding bevond. De rechtbank is echter ook van oordeel dat verdachte niet kan worden verweten dat hij dit niet wist. Van hem kan niet worden verwacht dat hij tevoren op de hoogte is van de aanwezigheid van alle risicovolle plaatsen op de door hem gekozen aanrijroute. De oversteekplaats op de plaats van de aanrijding was ten tijde van het feit bovendien zo slecht zichtbaar dat verdachte evenmin een verwijt kan worden gemaakt dat hij deze niet tijdig heeft gezien. Dat het niet tijdig zien van de oversteekplaats waarschijnlijk ook in de hand is gewerkt door de hoge snelheid waarmee verdachte reed, maakt het voorgaande niet anders. Het illustreert naar het oordeel van de rechtbank dat hetgeen op grond van de regelgeving van een politieman wordt verwacht in situaties als de onderhavige, te weten enerzijds dat hij zo snel mogelijk op de melding af gaat en anderzijds dat hij de veiligheid van andere weggebruikers niet in gevaar brengt, met elkaar op gespannen voet staat. Naar het oordeel van de rechtbank legt dit een bijna onmogelijke taak bij de politieman in kwestie. Ook valt moeilijk in te zien waarom op grond van de BVP in een situatie als de onderhavige het gebruik van sirene en zwaailichten niet is toegestaan, nu dit de kenbaarheid voor de fietser van de met hoge snelheid naderende politiebus uiteraard zou hebben vergroot. Naar het oordeel van de rechtbank valt dit verdachte echter niet aan te rekenen. De rechtbank is ervan overtuigd dat hij de situatie naar beste vermogen heeft beoordeeld. Dat hij daarbij toch een fout heeft gemaakt, is gelet op het voorgaande niet in strafrechtelijke zin aan hem te wijten.
De rechtbank zal verdachte daarom ontslaan van alle rechtsvervolging wegens het ontbreken van alle schuld.

9.De vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] hebben gezamenlijk
€ 15.560,04 aan materiële schadevergoeding en € 3.096,79 aan proceskosten gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partijen zullen in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat aan verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet zal worden toegepast.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezene niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.C.J. Hamming, voorzitter,
mrs. P.L.C.M. Ficq en M.C. Eggink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.R. Baart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 november 2019.

Voetnoten

1.Beschikking van 21 januari 2013, RWS-2013/3317