ECLI:NL:RBAMS:2019:8496

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 november 2019
Publicatiedatum
13 november 2019
Zaaknummer
13/063252-19 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en gevaar op de weg door achteruitrijden op een BOA in Amsterdam

Op 14 november 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man die op 16 maart 2019 in Amsterdam met zijn auto achteruit op een bijzondere opsporingsambtenaar (BOA) inreed. De rechtbank heeft de man veroordeeld voor poging tot zware mishandeling en het veroorzaken van gevaar op de weg. Tijdens de zittingen op 26 juni en 24 oktober 2019 is het bewijs tegen de verdachte besproken. De officier van justitie beschouwde de poging tot doodslag als bewezen, maar de verdediging betwistte dit en stelde dat er geen aanmerkelijke kans op de dood was. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor poging tot doodslag, maar dat er wel een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel aanwezig was. De verdachte had tijdens een achtervolging van de handhavers met hoge snelheid gereden en negeerde verkeersregels. De rechtbank oordeelde dat de verdachte bewust de kans op zwaar lichamelijk letsel had aanvaard door achteruit te rijden terwijl de BOA zich achter zijn auto bevond. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand op, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 240 uur. Daarnaast werd de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van een motorrijtuig ontzegd voor negen maanden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/063252-19 (Promis)
Datum uitspraak: 14 november 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
door verdachte opgegeven post- en verblijfadres: [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zittingen van 26 juni 2019 en 24 oktober 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.M. Ruijs en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J.P. Plasman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 16 maart 2019 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
  • poging tot doodslag dan wel poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] (feit 1 primair);
  • bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht van [slachtoffer] (feit 1 subsidiair); en,
  • overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (feit 2).
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het onder feit 1 primair eerste alternatief tenlastegelegde (poging tot doodslag) bewezen. De officier van justitie heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 1 primair eerste alternatief tenlastegelegde (poging tot doodslag). Hij heeft daartoe aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat er een aanmerkelijke kans op de dood was. Evenmin kan worden bewezen dat verdachte een dergelijk risico bewust zou hebben aanvaard. De lezingen van de drie buitengewoon opsporingsambtenaren ( [slachtoffer] (aangever), [naam 1] ( [naam 1] ) en [naam 2] ( [naam 2] )) bij de rechter-commissaris lopen uiteen met betrekking tot de vraag waar aangever zich bevond op het moment dat verdachte met zijn auto naar achteren reed. Zo heeft [naam 1] verklaard dat hij niet weet of aangever zich recht achter de auto bevond. [naam 2] heeft verklaard dat aangever zich aan de rechterkant achter de auto bevond, dat aangever naar rechts sprong, dat aangever heeft geprobeerd de passagiersdeur te openen en dat verdachte in de binnenspiegel keek. De verklaring van [naam 2] staat haaks op de verklaring van aangever. Aangever heeft namelijk verklaard dat hij aan de linkerkant achter de auto stond en dat verdachte via de linkerzijspiegel naar hem keek. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij in zijn binnenspiegel keek en niets heeft gezien. De nadere verhoren van de buitengewoon opsporingsambtenaren bij de rechter-commissaris hebben dus niet tot de duidelijkheid geleid die vereist is om in dit geval een aanmerkelijke kans op de dood of de bewuste aanvaarding daarvan aan te nemen. Nu niet duidelijk is geworden waar aangever zich achter de auto bevond, kan ook niet worden gesteld dat verdachte aangever heeft kunnen waarnemen.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het onder feit 1 primair tweede alternatief tenlastegelegde (poging tot zware mishandeling) en het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde. De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 16 maart 2019 omstreeks 04:30 uur waren aangever en zijn collega’s [naam 1] en [naam 2] werkzaam als buitengewoon opsporingsambtenaren (handhavers) op de Dam in Amsterdam. Zij waren belast met fietssurveillance. Zij droegen een herkenbaar uniform van handhaving, waaronder een fluorescerend hesjes met daarop de tekst ‘handhaving’. Daar zagen zij verdachte een verkeersovertreding maken, namelijk het inrijden van de Paleisstraat terwijl daar een inrijverbod geldt. Aangever wilde verdachte staandehouden en gaf verdachte daartoe een stopteken toen aangever het voertuig van verdachte op ongeveer tien meter was genaderd. Verdachte leek in eerste instantie mee te werken, maar gaf plotseling gas en reed met hoge snelheid tussen aangever en [naam 2] door. Verdachte reed daarbij tegen het verkeer in. De handhavers hebben hierop een achtervolging ingezet. Verdachte deed vervolgens de verlichting van zijn auto uit en reed verder zonder licht. In de Oude Doelenstraat reed verdachte wederom tegen het verkeer in. Toen verdachte in de straat Rusland niet verder kon rijden vanwege de omhoog staande verzinkbare palen, reed verdachte achteruit en maakte daarbij snelheid. Aangever stond op dat moment op ongeveer twee meter achter het voertuig. Aangever sprong van zijn fiets af om te voorkomen dat de auto van verdachte hem zou raken. De auto van verdachte kwam vervolgens in botsing met de fiets van aangever. Verdachte reed over de fiets heen en de fiets werd daarbij een stuk over straat meegesleept.
3.3.2
Waardering van het bewijs
Op grond van voorgaande feiten en omstandigheden staat vast dat aangever achter de auto stond op het moment dat verdachte achteruit reed. De raadsman heeft gewezen op het feit dat de handhavers verschillend hebben verklaard over de precieze plek waar aangever zich achter de auto bevond. De rechtbank constateert dat zowel aangever als [naam 2] hebben verklaard dat aangever van zijn fiets af moest springen om te voorkomen dat hij werd aangereden. Uit het feit dat verdachte vervolgens over de fiets is heengereden en de fiets een stuk heeft meegesleept leidt de rechtbank af dat aangever op een dusdanige wijze achter de auto heeft moeten staan, dat het niet anders kan dan dat verdachte aangever heeft gezien, zeker gelet op het fluorescerende hesje dat aangever droeg. Ook uit het vluchtgedrag van verdachte volgt dat hij wist dat hij werd achtervolgd en dat de handhavers zich in zijn nabijheid bevonden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte achteruit is gereden terwijl hij wist dat aangever zich achter zijn auto bevond.
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of het handelen van verdachte de aanmerkelijke kans op de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel van aangever tot gevolg had en of verdachte die kans op de koop heeft toegenomen.
De rechtbank acht de onder feit 1 primair eerste alternatief tenlastegelegde poging tot doodslag niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. Er zijn onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen dat verdachte door zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans op de dood van aangever heeft aanvaard. Onduidelijk is immers wat de exacte snelheid is waarmee verdachte heeft gereden nadat hij tot stilstand was gekomen en vervolgens achteruit reed. Bij interlocutoir vonnis van 10 juli 2019 is de zaak ook terugverwezen naar de rechter-commissaris om meer duidelijkheid over de omstandigheden te verkrijgen. Aangever heeft enkel verklaard dat verdachte gas gaf toen hij achteruit reed, [naam 1] heeft verklaard dat hij hoorde dat extra gas werd gegeven en [naam 2] heeft verklaard dat verdachte vol gas naar achter ging. Op basis van het dossier kan dan ook niet worden vastgesteld hoe hard verdachte reed en of aangever gedood kon worden als verdachte met die snelheid tegen hem aan was gereden. Onder deze omstandigheid kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangenomen dat er, als gevolg van het handelen van verdachte, een aanmerkelijke kans bestond dat aangever het leven zou laten.
De rechtbank acht daarentegen wel een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel aanwezig. Verdachte heeft, terwijl hij door de handhavers werd achtervolgd, een noodstop moeten maken vanwege omhoog staande verzinkbare palen. Vervolgens heeft verdachte achteruit gereden, terwijl hij wist dat aangever achter zijn auto stond. Aangever en [naam 2] hebben verklaard dat aangever van zijn fiets moest springen om de auto te kunnen ontwijken. Naar algemene ervaringsregels is de kans op zwaar lichamelijk letsel aanmerkelijk als een auto terwijl hij gas geeft op een stilstaand persoon botst. Naar de uiterlijke verschijningsvorm van het gedrag van verdachte – hij heeft geen uitwijkbewegingen gemaakt en zijn snelheid niet verminderd – heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat er een ongeval zou ontstaan waarbij aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1 primair tweede alternatief tenlastegelegde poging tot zware mishandeling.
Op grond van de onder 3.3.1 vermelde gedragingen van verdachte is de rechtbank van oordeel dat verdachte gevaar heeft veroorzaakt op de weg. De rechtbank acht dan ook het onder feit 2 tenlastegelegde bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1. primair
op 16 maart 2019 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] , buitengewoon opsporingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van diens functie, met dat opzet (ineens) met oplopende snelheid achteruit op die [slachtoffer] (die zich op dat moment op korte afstand achter die auto bevond en hem, verdachte, eerder een stopteken had gegeven) is ingereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 16 maart 2019 te Amsterdam, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Dam en de Damstraat en de Oudezijds Achterburgwal, over het fietspad heeft gereden en een geslotenverklaring heeft genegeerd en daarbij, terwijl het donker was, de noodzakelijke verlichting van zijn voertuig heeft uitgeschakeld en daarbij met een aanzienlijk hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat voertuig toegestane maximumsnelheid heeft gereden, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen
7.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar onder feit 1 primair eerste alternatief bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 645 dagen.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met het feit dat verdachte een baan heeft en heeft verzocht om een taakstraf op te leggen.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich als bestuurder van een auto zodanig gedragen dat hij meermalen gevaar op de weg heeft veroorzaakt. Verdachte heeft door het centrum van Amsterdam gereden zonder zich te houden aan verkeersregels. Daarbij heeft hij een stopteken van een handhaver genegeerd. Verdachte heeft zich tijdens deze rit schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van voornoemde handhaver. Dit handelen van verdachte heeft de handhaver de nodige schrik en angst aangejaagd. Verdachte heeft met zijn handelen bijzonder onverantwoord verkeersgedrag getoond en geen respect getoond voor de persoonlijke integriteit en gezondheid van de handhaver. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij sinds drie à vier weken aan het werk is in Nederland. Hij werkt voor een distributiebedrijf en krijgt naar eigen zeggen op de dag van de zitting een vast contract aangeboden. De moeder van verdachte is ziek en verdachte wil in de laatste levensfase van zijn moeder in Nederland zijn om voor haar te zorgen.
Alles overwegende acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, met een proeftijd van twee jaar en een taakstraf van 240 uur, met aftrek, passend en geboden.
Verdachte heeft verder naar het oordeel van de rechtbank zeer gevaarlijk rijgedrag vertoond zodat de rechtbank verdachte de bevoegdheid tot besturen van een motorrijtuig zal ontzeggen voor de duur van negen maanden voor de door verdachte begane overtreding.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 62 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 5 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 1 primair eerste alternatief tenlastegelegde (poging tot doodslag) niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair tweede alternatief tenlastegelegde (poging tot zware mishandeling) heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair tweede alternatief:
Poging tot zware mishandeling
Ten aanzien van feit 2:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Opgelegde straffen ten aanzien van feit 1 primair tweede alternatief:
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
1 (één) maand.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast als veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
120 (honderdtwintig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Opgelegde maatregel ten aanzien van feit 2:
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 9 (negen) maanden.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. F.W. Pieters en Y. Moussaoui, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B. Pünt, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 14 november 2019.