ECLI:NL:RBAMS:2019:8451

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 november 2019
Publicatiedatum
11 november 2019
Zaaknummer
13/171453-19 (A) + 13/684306-18 (B) + 13/159422-16 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over drie winkeldiefstallen met ISD-maatregel en afwijzing schadevergoeding

Op 7 november 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1962 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, die zich schuldig heeft gemaakt aan drie winkeldiefstallen. De rechtbank heeft de zaken, die onder de parketnummers 13/171453-19 (A), 13/684306-18 (B) en 13/159422-16 (TUL) zijn geregistreerd, gevoegd behandeld. De verdachte is op 24 oktober 2019 ter terechtzitting gehoord, waar de officier van justitie, mr. G. Dankers, de vordering heeft gedaan om de verdachte de ISD-maatregel op te leggen voor de duur van twee jaar zonder aftrek van voorarrest. De verdediging heeft betwist dat de verdachte geen verblijfsrecht meer heeft en heeft verzocht om een passende straf met aftrek van voorarrest.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van etenswaren en flessen port uit verschillende winkels in Amsterdam. De rechtbank heeft de bewezenverklaring van de feiten gebaseerd op de aangiftes en de bekennende verklaring van de verdachte. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is en dat er geen rechtvaardigingsgronden zijn voor zijn handelen. De rechtbank heeft de ISD-maatregel opgelegd voor de duur van één jaar, met als doel de verdachte te repatriëren naar zijn land van herkomst, aangezien hij geen recht heeft op zorg in Nederland.

Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij, die € 3.000,- aan schadevergoeding vorderde, afgewezen. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor diefstal met geweld, waardoor de schadevergoeding niet kon worden toegewezen. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf afgewezen, omdat deze eerder door het Gerechtshof was beslist. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/171453-19 (A) + 13/684306-18 (B) + 13/159422-16 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 7 november 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1962,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats detentie] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 oktober 2019.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. G. Dankers, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.F. van der Brugge, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – in
zaak Aten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
diefstal van etenswaren bij winkelbedrijf Marqt in Amsterdam op 16 juli 2019.
Aan verdachte is – kort gezegd – in
zaak Bten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
1.diefstal van een fles port uit de Jumbo in Amsterdam op 18 juli 2018;
2.diefstal van een fles port uit de Hema in Amsterdam op 28 februari 2018.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten bewezen. Zij heeft daartoe de in haar ogen relevante bewijsmiddelen opgesomd.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het bewijs in zaak A en het in zaak B onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman geen verweer gevoerd.
De raadsman heeft ten aanzien van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde aangevoerd dat verdachte niet helemaal zeker wist of hij de fles heeft meegenomen zonder af te rekenen en dat verdachte bij de politie de diefstal heeft ontkend.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het in zaak A en het in zaak B onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank acht, gelet op de aangiftes in het dossier en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich aan de ten laste gelegde diefstal heeft schuldig gemaakt. De rechtbank overweegt als volgt. Er ligt een aangifte in het dossier waarin is opgenomen dat de winkelmedewerkster van de Hema heeft waargenomen dat een man een fles port pakte, dat hij onhandig deed met zijn jas en dat hij daarna zijn hand in zijn jas stopte. De winkelmedewerkster heeft verklaard dat ze de fles daarna niet meer zag en dat de man naar buiten is gegaan. Ze zag dat de man buiten ging staan bij de tassen voor de winkel, wegliep en weer terugkwam. Uit het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] , [verbalisant 4] en [verbalisant 5] blijkt dat op aanwijzen van de medewerkers van de Hema verdachte vervolgens is aangehouden. De verbalisanten hebben later de camerabeelden van de Hema bekeken en daarop hebben zij waargenomen dat verdachte aan kwam lopen bij het wijnflessenschap, een fles pakte en deze fles in zijn zwarte tas deed. In de tas van verdachte hebben de verbalisanten vervolgens een fles port aangetroffen.
Gelet op het voorgaande vindt de rechtbank bewezen dat verdachte de diefstal heeft gepleegd.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde:
op 16 juli 2019 te Amsterdam etenswaren (ter waarde van 38,96 euro), die toebehoorden aan winkelbedrijf Marqt (filiaal gelegen aan de [adres 1] ), heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde:
op 18 juli 2018 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fles port (merk Gonzal Ruby), toebehorende aan Jumbo Supermarkten (gevestigd aan de [adres 2] );
Ten aanzien van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde:
op 28 februari 2018 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fles port, merk Rozes, toebehorende aan winkelbedrijf Hema.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: de ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van 2 jaren, zonder aftrek van voorarrest met tussentijdse toetsing. Het verblijfsrecht van verdachte als EU-onderdaan is ingetrokken, hij heeft geen recht op de juiste zorg in Nederland en er zijn problemen op meerdere leefgebieden zoals inkomen en huisvesting. Er is, gelet op het voorgaande, geen ander kader dan de ISD-maatregel om recidive bij verdachte terug te dringen.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betwist dat verdachte geen verblijfsrecht in Nederland meer heeft. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de IND (Immigratie- en Naturalisatiedienst) constant vertrekgesprekken voert met gedetineerden in de penitentiaire inrichting [plaats detentie] . Verdachte heeft bovendien tegen hem gezegd dat hij geen beschikking inzake de beëindiging van zijn verblijfsrecht op grond van het unierecht uitgevaardigd heeft gekregen.
Verdachte wil dat de ISD-maatregel wordt opgelegd, als hij daarbij medische hulp krijgt. De raadsman heeft aangevoerd dat het maar de vraag is of en wanneer er na oplegging van de ISD-maatregel zal worden gewerkt aan de problematiek van verdachte en dat de ISD-maatregel wordt gezien als een middel voor het opruimen van veelplegers, zeker als zij hier geen verblijfsrecht (meer) hebben.
De raadsman heeft primair verzocht een passende straf op te leggen, met aftrek van voorarrest. Subsidiair heeft hij verzocht de ISD-maatregel op te leggen voor de duur van 1 jaar, omdat er geen zicht is op een extramurale fase. In de intramurale fase zitten de vreemdelingen de ISD-maatregel ‘kaal’ uit in de penitentiaire inrichting Norgerhaven in Veenhuizen.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, en de persoon van verdachte, zoals daarvan bij het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie winkeldiefstallen. Dit zijn ergerlijk feiten. De feiten veroorzaken overlast en schade bij de winkelier.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op een uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 25 september 2019, waaruit blijkt dat verdachte sinds 2015 meermalen is veroordeeld voor het plegen van vermogensdelicten. Dit heeft hem er kennelijk niet van weerhouden onderhavige feiten te plegen.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsrapport van GGZ Reclassering Inforsa Amsterdam van 10 oktober 2019, opgemaakt door P.M. van Doleweerd. Uit het rapport blijkt – kort gezegd en voor zover hier van belang – het volgende.
Verdachte ontbeert al jaren sociaal-maatschappelijke stabiliteit en er is sprake van een zorgelijke gezondheidstoestand, waarvoor verdachte in Nederland geen volledige zorg kan benutten, aanvankelijk vanwege ontbrekende zorgverzekering en nu (ook) door verloren verblijfsrecht. In het kader van de ISD-maatregel kan verdachte worden gerepatrieerd naar [land van herkomst] . Voor verdachte is dat onder de huidige wet- en regelgeving de enige mogelijkheid om de nodige zorg te krijgen en om vooruit te komen in zijn sociaal-maatschappelijke omstandigheden. Indien verdachte de ISD-maatregel zal worden opgelegd, zal deze, afhankelijk van de noodzaak van de geïndiceerde behandeling, ten tijde van de intramurale fase van ISD-maatregel en alvorens repatriëring georganiseerd worden dan wel na repatriëring in [land van herkomst] worden geboden. Verdachte verblijft onrechtmatig in Nederland als hij zou terugkeren in deze maatschappij; hij kan afgezien van de zogenaamde bed-, bad en broodvoorziening, geen aanspraak maken op zorg en behandeling. Hij geeft zelf aan dat hij alcohol drinkt om pijn te bestrijden en deze alcohol kan hij niet anders dan via delict gedrag krijgen.
Gelet op het voorgaande concludeert de reclassering dat recidive ingevolge de huidige maatschappelijke omstandigheden onontkoombaar is, indien verdachte zou terugkeren in de Nederlandse maatschappij. De reclassering adviseert verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen, omdat dit het enige kader is waarbinnen de wenselijke dan wel noodzakelijke zorg, behandeling en heropbouw van een sociaal maatschappelijk bestaan kan worden geborgd.
Verder heeft de rechtbank op de terechtzitting mevrouw P.M. van Doleweerd, reclasseringswerkster werkzaam bij GGZ Reclassering Inforsa Amsterdam, als deskundige gehoord. Zij heeft bevestigd dat het verblijfsrecht van verdachte is ingetrokken en dat er in de penitentiaire inrichting al vertrekgesprekken met verdachte zijn gevoerd. Verder heeft ze verklaard dat als de ISD-maatregel wordt opgelegd de nadruk komt te liggen op ondersteuning bij repatriëring naar [land van herkomst] . Verdachte is genezend behandeld voor keelkanker. Zijn (medische) problemen, kunnen niet gerelateerd worden aan keelkanker. Het lijkt er op dat deze problemen zijn ontstaan naar aanleiding van afhankelijkheidsproblematiek.
Verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat hij zich goed voelt in Nederland en dat hij geen reden ziet om Nederland te verlaten. Hij is het eens met het advies van de reclassering, zijnde de oplegging van een ISD-maatregel, zolang hij behandeld kan worden door een arts.
De rechtbank verenigt zich met de conclusies uit voornoemde rapport en neemt het advies van GGZ Reclassering Inforsa Amsterdam over.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Verdachte heeft misdrijven begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het strafblad van 25 september 2019 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan 16 juli 2019 meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot vrijheidsbenemende straffen. De in het onderhavige vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
Blijkens het strafblad van verdachte is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten.
Ten aanzien van de duur van de ISD-maatregel overweegt de rechtbank als volgt. Met de ISD-maatregel wordt enerzijds de maatschappij beschermd tegen de overlast die verdachte veroorzaakt door het plegen van strafbare feiten. Anderzijds wordt binnen de maatregel geprobeerd een bijdrage te leveren aan een oplossing van de problematiek van verdachte, waardoor hij, na afloop van de maatregel, een delictvrij bestaan kan opbouwen. Door aan verdachte de ISD-maatregel op te leggen wordt de maatschappij beschermd tegen de delicten die verdachte pleegt. In zoverre is oplegging van de maatregel dan ook gerechtvaardigd.
In het reclasseringsrapport van 10 oktober 2019 is opgenomen dat verdachte geen aanspraak kan maken op sociale en medische voorzieningen en dat zijn verblijfsrecht is ingetrokken. De ISD-maatregel zal in het geval van verdachte om die reden gericht zijn op repatriëring naar [land van herkomst] . De rechtbank merkt hierbij op dat de ISD-maatregel kan worden beëindigd als dit daadwerkelijk en onder de juiste omstandigheden kan worden bewerkstelligd. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank daarom in afwijking van de vordering van de officier van justitie de maatregel opleggen voor de duur van een jaar, zonder aftrek van de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht.
De rechtbank zal tot slot bepalen dat het Openbaar Ministerie uiterlijk zes maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel, de rechtbank zal berichten over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.

8.Benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde partij] , medewerker van Marqt, vordert € 3.000,- aan schadevergoeding, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij af te wijzen, nu uit het dossier niet blijkt dat er sprake was van een diefstal met geweld.
De vordering is betwist. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat er sprake was van een diefstal met geweld en dat de vordering onvoldoende is onderbouwd. De raadsman heeft verzocht de vordering af te wijzen.
De rechtbank concludeert dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat er sprake was van een diefstal met geweld. Dat de benadeelde partij schade heeft geleden als rechtsreeks gevolg van het bewezenverklaarde is gesteld noch gebleken. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij daarom afwijzen.

9.Vordering tot tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de 27 september 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/159422-16, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 10 januari 2017 van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 dagen met aftrek, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf afwijzen, omdat blijkens het strafblad van verdachte van 25 september 2019 het Gerechtshof Amsterdam op 26 september 2018 op deze vordering heeft beslist en de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf heeft gelast.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A en het in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het in zaak A en het in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde:
diefstal, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op
de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
1 (een) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die maatregel niet in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat het Openbaar Ministerie binnen
6 (zes) maandenna aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel de rechtbank zal berichten over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Wijst afde vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] .
Wijst afde vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, die is opgelegd bij voornoemd vonnis van 10 januari 2017 van de politierechter in de rechtbank Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/159422-16.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L. Dolfing, voorzitter,
mrs. M.A.E. Somsen en H.J. Fehmers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.T. St Rose griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 november 2019.
[(...)]