ECLI:NL:RBAMS:2019:8431

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 november 2019
Publicatiedatum
11 november 2019
Zaaknummer
7856132 CV EXPL 19-13795
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van bemiddelingskosten in huurzaak met betrekking tot nietig beding

In deze zaak vordert eiser, vertegenwoordigd door mr. H.W. Meijer, dat gedaagde, een bemiddelingsbedrijf, wordt veroordeeld tot terugbetaling van bemiddelingskosten van € 1.996,50. Eiser heeft een bemiddelingsovereenkomst gesloten met gedaagde voor het vinden van een huurwoning. Gedaagde heeft de bemiddelingskosten in rekening gebracht, maar eiser stelt dat gedaagde geen recht heeft op deze kosten omdat zij in opdracht van zowel de verhuurder als de huurder heeft gehandeld, wat in strijd is met de wet. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde geen recht heeft op loon jegens de huurder, omdat eiser een natuurlijk persoon is die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Het beding waarin de bemiddelingskosten zijn overeengekomen is op grond van de wet nietig, omdat het een niet redelijk voordeel voor gedaagde inhoudt. De rechter oordeelt dat het bedrag van € 1.996,50 onverschuldigd is betaald en dat eiser recht heeft op terugbetaling, inclusief wettelijke rente. Daarnaast wordt gedaagde veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten van € 364,03. Gedaagde wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 7856132 CV EXPL 19-13795
vonnis van: 4 november 2019
fno.: 991

vonnis van de kantonrechter

i n z a k e

[eiser]

wonende te [woonplaats]
eiser
nader te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. H.W. Meijer
t e g e n
[gedaagde]handelend onder de naam
[handelsnaam 1] ,verder handelend onder de naam
[handelsnaam 2]
wonende en zaakdoende te [woonplaats]
gedaagde
nader te noemen: [gedaagde] en [handelsnaam 2]
procederend in persoon

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het procesdossier bestaat uit:
  • de dagvaarding van 6 juni 2019, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het instructievonnis van 12 augustus 2019;
  • de conclusie van repliek, met producties;
  • de conclusie van dupliek;
  • de dagbepaling vonnis.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

De feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast.
1.1.
[eiser] heeft [gedaagde] bij e-mail van 14 december 2015 bericht dat hij op zoek is naar een appartement in [plaats] met 2, 3 of 4 slaapkamers en een woonkamer, het liefst zo dicht mogelijk in het centrum.
1.2.
Bij e-mail van 3 februari 2016 heeft [naam 1] van [handelsnaam 2] , de onderneming van [gedaagde] , voor zover van belang het volgende aan [eiser] bericht:
“Wij hebben nl. een woning die geschikt is om te delen zie beschrijving hieronder en in het document.Aangeboden een woning die geschikt is voor (studerende) delers aan de [adres] . (…) Indien je wilt bezichtigen kunnen we een afspraak voor je inplannen. Wij werken alleen met een zoekopdracht (no cure no pay) mochten wij die nog niet van je hebben dan graag invullen en dan kunnen wij voor jullie aan het werk!”
1.3.
[eiser] is een bemiddelingsovereenkomst aangegaan met [handelsnaam 2] . Kort daarna heeft [handelsnaam 2] de zelfstandige woonruimte aan de [adres] te [woonplaats] (verder: de woning) gevonden voor [eiser] .
1.4.
[handelsnaam 2] heeft op 8 februari 2016 bij [eiser] , naast de borg en huur, een bemiddelingsvergoeding van € 1.996,50 in rekening gebracht. [eiser] heeft dit bedrag op 10 februari 2016 betaald.
1.5.
Op 11 februari 2016 heeft [eiser] de huurovereenkomst ondertekend. [verhuurder] en de heer [vertegenwoordiger verhuurder] worden in de huurovereenkomst genoemd als onmiddellijk vertegenwoordiger van de eigenaar (verder te noemen: de verhuurder).
1.6.
Bij brief van 12 februari 2019 heeft [bedrijf 2] [gedaagde] namens [eiser] in gebreke gesteld en verzocht om terugbetaling van de bemiddelingskosten van € 1.996,50 en de wettelijke rente van € 122,45.
1.7.
[gedaagde] heeft de bemiddelingskosten (en overige kosten) niet terugbetaald.

Het geschil

2. [eiser] vordert dat [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
2.1. € 1.996,50
€ 1.996,50 aan hoofdsom, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 29 mei 2016 tot en met de dag van de voldoening;
2.2. € 419,77
€ 419,77 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van verzuim tot en met de dag van de voldoening;
2.3.
de proceskosten.
3. [eiser] stelt hiertoe, kort weergegeven, dat partijen een bemiddelingsovereenkomst hebben gesloten. Uit artikel 7:425 jo. 7:427 jo. 7:417 Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat indien een lasthebber twee lastgevers heeft, waarvan één een natuurlijk persoon is die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, de lasthebber geen recht heeft op loon jegens de huurder. Een beding waarin zulks is overeengekomen is op grond van artikel 7:264 lid 2 BW nietig. [gedaagde] heeft twee heren gediend, nu zij ook in opdracht van de verhuurder handelde. [eiser] heeft daarom de bemiddelingskosten van € 1.996,50 onverschuldigd betaald.
4. [gedaagde] heeft aangevoerd, kort weergegeven, dat [eiser] haar de opdracht heeft gegeven om actief op zoek te gaan naar een studentenwoning in [plaats] . Partijen hebben een bemiddelingsovereenkomst gesloten waarin duidelijk alle afspraken staan. Vervolgens heeft [gedaagde] een woning voor [eiser] gevonden in de portefeuille van iemand uit haar netwerk. [gedaagde] heeft alleen haar eigen woningaanbod op haar website staan. De onderhavige woning stond daar niet op. [gedaagde] vertegenwoordigde [eiser] . Het aanbod van de verhuurder is te zien op haar eigen website en dus voor iedereen vind- en zichtbaar. [gedaagde] heeft veel werkzaamheden in het belang van [eiser] verricht, waaronder het zoeken naar en reserveren van de woning. [gedaagde] is niet bereid de door [eiser] gevorderde kosten terug te betalen. [eiser] heeft direct een incassogemachtigde ingeschakeld in plaats van [gedaagde] eerst zelf aan te spreken.

De beoordeling

5. Vaststaat dat [eiser] eerst een opdracht aan [gedaagde] diende te verstrekken alvorens hij de woning kon bezichtigen. Uit de overgelegde stukken blijkt verder dat [eiser] niet over de gegevens van de verhuurder beschikte. Voorts staat vast dat [gedaagde] de bezichtiging van de woning heeft verzorgd. Ook heeft [gedaagde] voor de verhuurder de borg en de eerste maand huur bij [eiser] in rekening gebracht. Onder deze omstandigheden wordt geconcludeerd dat [gedaagde] in opdracht van en namens de verhuurder is opgetreden. Nu verder vaststaat dat [eiser] een natuurlijk persoon is die niet handelt in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf en hij de woning heeft gehuurd voor eigen bewoning, heeft [gedaagde] ingevolge artikel 7:417 lid 4 BW (het dienen van twee heren) geen recht op loon jegens de huurder. De omstandigheid dat de verhuurder ook geen loon aan [gedaagde] heeft betaald, maakt het voorgaande niet anders.
6. Uit de stukken volgt dat de afspraak om het bedrag van € 1.996,50 te betalen is gemaakt in verband met de totstandkoming van de huurovereenkomst. Ingevolge artikel 7:264 lid 2 BW is elk in verband met de totstandkoming van een zodanige huurovereenkomst gemaakt beding nietig, voor zover daarbij door of tegenover een derde enig niet redelijk voordeel wordt overeengekomen. Nu [gedaagde] geen recht heeft op loon, heeft zij een niet redelijk voordeel bedongen door een bedrag van € 1.996,50 aan bemiddelingskosten bij [eiser] in rekening te brengen. Deze afspraak is dan ook nietig.
7. Gevolg van het bovenstaande is dat het bedrag van € 1.996,50 onverschuldigd is betaald en dat de vordering tot terugbetaling van dit bedrag toewijsbaar is. Bij gebrek aan verweer is ook de daarover gevorderde wettelijke rente toewijsbaar.
8. [eiser] heeft voldoende gesteld en onderbouwd over de verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden. Weliswaar stelt [eiser] dat hij het gevorderde bedrag aan incassokosten heeft geconformeerd aan het besluit BIK, maar bij een hoofdsom van € 1.996,50 komt er een bedrag van € 364,03 aan incassokosten uit. Laatstgenoemd bedrag is ook het bedrag waarvoor [gedaagde] is aangeschreven. Alleen dat bedrag is toewijsbaar. Het meer gevorderde wordt afgewezen.
9. De omstandigheid dat [eiser] direct een incassogemachtigde heeft ingeschakeld en niet eerst zelf met [gedaagde] in contact is getreden staat niet aan toewijzing van de vordering in de weg. De incassogemachtigde heeft [gedaagde] in de gelegenheid gesteld de vordering zonder bijkomende kosten te voldoen. [gedaagde] heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
10. [gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.

BESLISSING

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van:
• € 1.996,50 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 mei 2016 tot en met de dag van de algehele voldoening;
• € 364,03 aan buitengerechtelijke incassokosten;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op:
explootkosten € 108,60
salaris gemachtigde € 360,00
griffierecht € 231,00
-----------------
totaal € 699,60
voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 60,00 aan salaris gemachtigde, te verhogen met een bedrag van € 68,00 en de explootkosten van betekening van het vonnis, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis heeft voldaan en betekening van het vonnis pas na veertien dagen na aanschrijving heeft plaatsgevonden;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. van Berkum, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 4 november 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.