ECLI:NL:RBAMS:2019:8401

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 november 2019
Publicatiedatum
8 november 2019
Zaaknummer
18/5348
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging en herziening van WW-uitkering van een Poolse werknemer met terugvordering en boete

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 november 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Poolse werknemer, eiser, en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder. Eiser had een WW-uitkering die op 10 oktober 2016 was beëindigd en herzien, met een terugvordering van € 28.724,32 aan te veel betaalde uitkering. Daarnaast was er een boete van € 5.467,- opgelegd. Eiser heeft tegen het besluit van verweerder beroep ingesteld, waarna de rechtbank het onderzoek ter zitting heeft gehouden op 7 oktober 2019.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in de periode van 3 oktober 2016 tot 7 augustus 2017 in het buitenland verbleef, maar dat hij dit niet had gemeld. Tijdens de zitting heeft verweerder echter documenten overgelegd waaruit blijkt dat eiser op bepaalde data in Nederland was. De rechtbank oordeelt dat de besluitvorming met betrekking tot de herziening en terugvordering van de WW-uitkering niet in stand kan blijven, omdat de herziening en terugvordering ten onrechte zijn uitgevoerd op basis van de onjuiste veronderstelling dat eiser vrijwel onafgebroken in het buitenland verbleef.

De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 46,- moet vergoeden en dat verweerder in de proceskosten van eiser moet worden veroordeeld tot een bedrag van € 1.024,-. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/5348

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 november 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te Krakow (Polen), eiser

(gemachtigde: mr. T. Kocabas),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: mr. M. van Nederveen)

Procesverloop

Bij besluit van 18 januari 2018 (het primaire besluit I) heeft verweerder de uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) van eiser met ingang van 10 oktober 2016 beëindigd.
Bij besluit van 16 februari 2018 (het primaire besluit II) heeft verweerder de WW-uitkering van eiser met ingang van 1 oktober 2016 herzien en een bedrag van € 28.724,32 teruggevorderd aan te veel betaalde uitkering over de periode van 1 oktober 2016 tot en met 31 december 2017.
Bij besluit van 22 februari 2018 (het primaire besluit III) heeft verweerder eiser een boete opgelegd van € 5.467,-.
Bij besluit van 25 juli 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard en het bezwaar tegen het primaire besluit III gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit III herroepen en beslist dat de boete wordt vastgesteld op een bedrag van € 873,36.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2019. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verder is verschenen E. Wojcicka (tolk in de Poolse taal). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft na de zitting het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Wat voorafging aan deze procedure
1. Aan eiser is met ingang van 3 oktober 2016 een WW-uitkering toegekend met einddatum 2 januari 2018. Per 1 mei 2017 is de uitkering stopgezet, omdat eiser zonder geldige reden op twee controlegesprekken niet was verschenen (de controlegesprekken waren gepland op 11 en 20 april 2017). Eiser moest voor 22 mei 2017 een nieuwe afspraak maken, maar dit heeft hij niet gedaan. Bij beslissing van 19 juni 2017 is eisers WW-uitkering weer hervat.
2. Verweerder heeft een onderzoek ingesteld naar eisers aanwezigheid in Nederland en in het buitenland en komt, kort samengevat, tot de conclusie dat eiser van 3 oktober 2016 tot 7 augustus 2017 in het buitenland was, behalve een paar dagen in november 2016, januari en juni 2017. Dit heeft hij nooit gemeld. Verweerder heeft hierna de primaire besluiten genomen.
Standpunt eiser
3. Eiser voert samengevat aan dat hij onafgebroken woonachtig in Nederland was vanaf 10 oktober 2016 en dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij “vrijwel” onafgebroken in het buitenland verbleef vanaf 17 oktober 2016 tot en met 31 december 2017.
Beoordeling
4.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Tijdens de zitting heeft verweerder een document overgelegd met een aantal data waarop eiser in voornoemde periode wél in Nederland heeft verbleven. Dit betekent dat de besluitvorming met betrekking tot de herziening en terugvordering van de WW-uitkering niet in stand kan blijven, nu over die data de WW-uitkering ten onrechte is herzien en teruggevorderd, aldus verweerder.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat het voorgaande betekent dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. De rechtbank zal daarom het bestreden besluit vernietigen omdat het in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Verder zal de rechtbank verweerder opdragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen over alle besluiten. Het is namelijk onduidelijk of de aangepaste herziening en terugvorderingsbesluiten gevolgen zullen hebben voor de andere besluiten.
5. Het voorgaande betekent dat het beroep gegrond is.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder daarnaast in de door eiser in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1). De door eiser in bezwaar gemaakte proceskosten zijn reeds vergoed.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Hirzalla, rechter, in aanwezigheid van mr. L.C. Trommel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
8 november 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.