8.2.Uitsluitend aan de orde is de vraag of het referteloon gedeeld moet worden door 261 dagen of door het daadwerkelijk aantal gewerkte dagen van 154 (analoog aan de situatie van flexwerkers die niet gedurende het hele jaar iedere maand loon hebben ontvangen en die een beroep kunnen doen op artikel 5, zesde lid, van het Dagloonbesluit).
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder geheel in overeenstemming met de dagloonregels de hoogte van het dagloon heeft vastgesteld. Uit die regels volgt dat het SV-loon in de referteperiode dient te worden gedeeld door 261 dagen indien de referteperiode een duur van één jaar heeft en in alle maanden loon is ontvangen. Vast staat dat in de situatie van eiseres zich geen uitzonderingssituatie als bedoeld in het zesde lid van artikel 5 van het Dagloonbesluit voordoet. Immers, niet in geschil is dat eiseres over álle kalendermaanden in de referteperiode loon heeft genoten. Elk bedrag in een kalendermaand, ongeacht de omvang, heeft tot gevolg dat er een kalendermaand met loon is. Het Dagloonbesluit biedt niet de mogelijkheid, in de vorm van een hardheidsclausule of een uitzonderingsbepaling, om voor eiseres desondanks een ander dagloon vast te stellen. Er is geen reden om te oordelen dat verweerder in strijd met het loondervings- of verzekeringsprincipe heeft gehandeld. Van een onredelijke uitkomst is geen sprake, want de situatie van eiseres is wettelijk gezien niet op een lijn te stellen met de situatie van een flexwerker. Dat sprake is van gebreken bij de totstandkoming dan wel de inhoud van het Dagloonbesluit is niet gebleken.
10. De rechtbank ziet geen aanleiding eiseres te volgen in haar stelling dat het bestreden besluit in strijd is met het IVBPR. De rechtbank is van oordeel dat er alleen al geen sprake is van een verboden onderscheid, omdat er geen sprake is van (in relevante opzichten) gelijke gevallen. Dat eiseres vijf verschillende werkgevers heeft gehad in twaalf maanden, en in zoverre volgens haar standpunt mogelijk in het algemeen spraakgebruik als ‘flexwerker’ kan worden aangeduid, betekent niet dat zij gelijk is aan een ‘flexwerker’ die in een referteperiode minder dan in twaalf maanden loon heeft ontvangen en daarom een beroep kan doen op artikel 5, zesde lid, van het Dagloonbesluit. Eiseres behoort niet tot de categorie werknemers die in de referteperiode over een volledig aangiftetijdvak geen inkomsten heeft. Daarmee kan de situatie van eiseres ook niet op één lijn worden geplaatst met de situatie in de door eiseres aangehaalde uitspraak van deze rechtbank van 10 oktober 2016. Bij die uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat in het geval iemand gedurende vijfeneenhalf maand loon heeft ontvangen maar wel te delen door 261, de toepassing van artikel 5, eerste lid, van het Dagloonbesluit in strijd is met het loondervings- en verzekeringsprincipe van de WW. Dat is een geheel andere situatie dan het voorliggende, waarin iemand twaalf maanden loon heeft ontvangen.
11. Het voorgaande brengt mee dat het beroep ongegrond is.
12. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
13. Tot slot heeft eiseres aanspraak gemaakt op schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en in de vorm van wettelijke rente over de achterstallige betalingen.
14. De vraag of de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. De behandeling van zaken als deze, waarin van een bezwaar- en beroepsprocedure sprake is, mag maximaal twee jaren in beslag nemen. De te beoordelen periode vangt aan met de datum waarop het bezwaarschrift is ingediend en loopt door tot de datum waarop de rechtbank in eerste aanleg uitspraak heeft gedaan. De rechtbank stelt vast dat er vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift van eiseres op 28 november 2017 ten tijde van deze uitspraak op 5 november 2019 nog geen twee jaren zijn verstreken. Er is dus geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank wijst daarom het verzoek om schadevergoeding af.
15. Omdat het beroep ongegrond is verklaard, is geen sprake van door verweerder achterstallige betalingen. De rechtbank wijst ook het verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente daarom af.