Op 5 november 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Rechtbank van Eerste Aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge, België. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1994, die wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 22 oktober 2019, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. P.W. Bakkum.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en dat de overlevering alleen kan worden toegestaan indien er garanties zijn voor zijn terugkeer naar Nederland na een eventuele veroordeling in België. De Belgische autoriteiten hebben deze garantie gegeven, wat de rechtbank voldoende achtte. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, naar Nederlands recht strafbaar zijn. De rechtbank concludeert dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering en heeft daarom besloten om de overlevering toe te staan.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in de Overleveringswet.