ECLI:NL:RBAMS:2019:838

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 februari 2019
Publicatiedatum
8 februari 2019
Zaaknummer
13/684464-18 (zaak A) en 13/154362-18 (zaak B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging zware mishandeling en bewezenverklaring mishandeling en eenvoudige belediging aan ambtenaar

Op 8 februari 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1971, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling en mishandeling van zijn levensgezel, alsook van belediging van twee ambtenaren. De rechtbank heeft het primair ten laste gelegde, de poging tot zware mishandeling, niet bewezen verklaard en de verdachte daarvan vrijgesproken. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster niet voldoende betrouwbaar waren, mede gezien haar turbulente relatie met de verdachte en haar huidige detentie in verband met een ernstige verdenking van mishandeling van hun dochter. De rechtbank heeft echter wel bewezen verklaard dat de verdachte zijn levensgezel heeft mishandeld door haar te slaan en te schoppen, en dat hij twee ambtenaren heeft beledigd tijdens de uitoefening van hun functie. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een ISD-maatregel van twee jaar, gezien het recidiverisico en de ernst van de feiten. Daarnaast is de benadeelde partij, de levensgezel van de verdachte, gedeeltelijk in het gelijk gesteld in haar vordering tot schadevergoeding, waarbij de rechtbank een bedrag van € 314,45 heeft toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/684464-18 (zaak A) en 13/154362-18 (zaak B)
Datum uitspraak: 8 februari 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971,
laatst opgegeven adres [adres] , gedetineerd in het Huis van Bewaring “ [penitentiaire inrichting] ” te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 januari 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M.L.A. ter Veer, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. K. Cras, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
ten aanzien van zaak A:
hij op of omstreeks 25 oktober 2018 te Aalsmeer, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn levensgezel [persoon 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- met een tafel, althans een hard en hoekig voorwerp, op/tegen het hoofd van voornoemde [persoon 1] heeft geslagen en/of
- een asbak op/tegen het hoofd van voornoemde [persoon 1] heeft gegooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 25 oktober 2018 te Aalsmeer, in elk geval in Nederland, zijn levensgezel, [persoon 1] , heeft mishandeld door
- voornoemde [persoon 1] eenmaal of meermalen aan haar haren (de trap op) te trekken en/of
- met een tafel, althans een hard en hoekig voorwerp, op/tegen het hoofd van voornoemde [persoon 1] te slaan en/of
- een asbak op/tegen het hoofd en/of arm van voornoemde [persoon 1] te gooien en/of
- een hand om de keel en/of de hals van voornoemde [persoon 1] te leggen en/of de keel en/of de hals van voornoemde [persoon 1] vast te pakken en/of de keel en/of de hals van voornoemde [persoon 1] dicht te knijpen en/of dicht te drukken, althans zodanig de keel en/of hals vast te pakken dat voornoemde [persoon 1] geen lucht meer kon krijgen en/of
- eenmaal of meermalen in/tegen het kruis, althans de schaamstreek van voornoemde [persoon 1] te trappen en/of te schoppen en/of
- eenmaal of meermalen (met kracht en/of met gebalde vuist) in/op/tegen het gezicht van voornoemde [persoon 1] te slaan en/of te stompen en/of
- eenmaal of meermalen (met kracht en/of met gebalde vuist) op/tegen de borst, althans het bovenlichaam van voornoemde [persoon 1] , te slaan en/of te stompen;
ten aanzien van zaak B:
hij op of omstreeks 3 augustus 2018 te Amsterdam opzettelijk een ambtenaar, te weten [persoon 2] (hoofdagent van de politie eenheid Amsterdam) en/of [persoon 3] (surveillant van de politie eenheid Amsterdam), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, in zijn/hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/hun de woorden toe te voegen: "jij bent echt een NSB'er" en/of "kankerlijers" en/of "je bent een homo, NSB'er, je lijkt wel een zoon van Hitler", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht de in zaak A primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling bewezen. Zij baseert zich daarbij op de eerste verklaring van aangeefster tegenover de politie, haar aangifte op 29 oktober 2018 en op haar verklaring bij de rechter-commissaris op 18 januari 2019. Zowel de politie als de huisarts constateerden direct na het incident behoorlijk letsel bij aangeefster. Volgens de officier van justitie heeft verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bewust aanvaard, door met zware voorwerpen (een asbak en een tafel) in de richting van het hoofd van aangeefster te gooien.
Op grond van het door aangevers op ambtsbelofte ondertekende proces-verbaal van bevindingen en de deels bekennende verklaring van verdachte, komt de officier van justitie ook tot een bewezenverklaring van het in zaak B ten laste gelegde.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt zich primair op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. De verklaringen van aangeefster zijn onbetrouwbaar, ongeloofwaardig, inconsistent en kunnen niet voor het bewijs gebruikt worden. Het objectieve bewijs in het procesdossier, te weten het geconstateerde letsel, past niet bij de mishandeling zoals deze volgens aangeefster heeft plaatsgevonden. Verder hebben verbalisanten ter plaatse, in tegenstelling tot de huisarts twee dagen later, niets opgemerkt over schaafwonden op haar voorhoofd, een zwelling onder haar linkeroog en verschillende hematomen. Bovendien heeft aangeefster als gevolg van een aangezichtsverlamming, altijd een gezwollen gelaat.
Indien de rechtbank tot een veroordeling komt, is de raadsvrouw subsidiair van mening dat het handelen van verdachte niet gepaard ging met een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster. Evenmin kan worden vastgesteld dat verdachte deze kans bewust heeft aanvaard. Meer subsidiair refereert de raadsvrouw zich, ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde mishandeling, aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Oordeel over het in zaak A ten laste gelegde
De rechtbank acht op grond van de inhoud van het dossier en de behandeling ter zitting onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden voor het primair ten laste gelegde opzet van verdachte op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [persoon 1] . Verdachte zal daarom van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Aangeefster heeft op drie verschillende momenten, te weten bij de politie op de dag van het incident, later tijdens haar aangifte bij de politie en tegenover de rechter-commissaris, verklaard dat verdachte haar heeft mishandeld. Deze mishandeling komt, samengevat, neer op het gooien van een tafel en een asbak richting haar hoofd, het aan haar haren de trap op trekken, met een hand haar keel dichtknijpen, tegen haar kruis trappen en tegen haar gezicht en haar borst slaan. Verdachte heeft al deze aantijgingen ontkend en hij heeft verklaard dat juist aangeefster met de tafel en de asbak heeft gegooid. De verklaringen van verdachte en aangeefster staan aldus lijnrecht tegenover elkaar. Bij het incident was geen getuige aanwezig.
Uit het procesdossier volgt, en dat staat verder niet ter discussie, dat aangeefster en verdachte samen een dochtertje hebben en er, voorzichtig gezegd, een turbulente relatie op na houden. Zo stelt aangeefster dat verdachte haar in de afgelopen jaren meermalen mishandelde en valt verder in het procesdossier te lezen dat aangeefster een steen door de ruit van de woning van de moeder van verdachte gooide, toen hij daar verbleef. Hierna stuurde zij hem een bericht waarin stond dat zij wraak wilde nemen, waaraan zij toevoegde dat zij hem ‘dit keer echt dood rijdt’. Bovendien is de rechtbank ambtshalve ervan op de hoogte dat aangeefster zich momenteel in voorlopige hechtenis bevindt wegens een ernstige verdenking van mishandeling van hun dochter, die als gevolg hiervan uit huis is geplaatst. Volgens de rechtbank kunnen bovengenoemde omstandigheden en de omstandigheden in deze zaak niet los van elkaar worden bezien. Gelet op het bovenstaande moeten de verklaringen en de aangifte van aangeefster, daarom (extra) kritisch worden bekeken. De rechtbank hecht om die reden veel waarde aan het bestaan van objectieve bewijsmiddelen en wijst daarbij ten eerste op het proces-verbaal van bevindingen opgesteld door de verbalisant die op 25 oktober 2018, de dag van het incident, met aangeefster in gesprek ging. Hij constateerde, met verwijzing naar een drietal foto’s, dat het gelaat van aangeefster gezwollen was en dat er een verwonding achter haar linkeroor te zien was. Ten tweede acht de rechtbank de verklaring van de huisarts één dag na het incident, op 26 oktober 2018, van groot belang. De huisarts stelde bij aangeefster vast een groot hematoom, een forse zwelling onder het linkeroog, verschillende hematomen op het linker- en rechteroor, hematomen op de linkerkaak en op beide armen, een zwelling links op haar hoofd en verschillende schaafwonden op haar voorhoofd. Deze twee bewijsmiddelen, zéér kort na het incident opgesteld, worden objectief en betrouwbaar geacht. De verklaringen ondersteunen de aangifte voor wat betreft het slaan in het gezicht en op het bovenlichaam van aangeefster. De rechtbank acht deze handelingen dan ook bewezen en komt tot een bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde mishandeling van de, voormalige, levensgezel van verdachte.
Nu de rechtbank een kritische noot plaatst bij de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster, is zij van oordeel dat er ook steunbewijs moet zijn om tot een bewezenverklaring te komen van overige ten laste gelegde handelingen. De rechtbank stelt vast dat daarvan geen sprake is, wat leidt tot de conclusie dat verdachte van het overige wordt vrijgesproken.
4.3.3.
Oordeel over het in zaak B ten laste gelegde
De rechtbank acht op grond van het door aangevers op ambtsbelofte ondertekende proces-verbaal van bevindingen en de deels bekennende verklaring van verdachte, het in zaak B ten laste gelegde bewezen.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
ten aanzien van het in zaak A subsidiair ten laste gelegde:
hij op 25 oktober 2018 te Aalsmeer, zijn levensgezel [persoon 1] , heeft mishandeld door
- meermalen met kracht tegen het gezicht van voornoemde [persoon 1] te slaan;
- meermalen met kracht tegen het bovenlichaam van voornoemde [persoon 1] te slaan.
ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde:
hij op 3 augustus 2018 te Amsterdam opzettelijk een ambtenaar, te weten [persoon 2] (hoofdagent van de politie eenheid Amsterdam), gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "jij bent echt een NSB'er" en "kankerlijer" en/of "je bent een homo, NSB'er, je lijkt wel een zoon van Hitler".
en
hij op 3 augustus 2018 te Amsterdam opzettelijk een ambtenaar, te weten [persoon 3] (surveillant van de politie eenheid Amsterdam), gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "kankerlijer".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van 2 (twee) jaren zonder aftrek van voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht aan verdachte geen ISD-maatregel op te leggen. Volgens haar is de ISD-maatregel in dit concrete geval niet een noodzakelijke en laatst mogelijke schakel. Verdachte is nog niet eerder tot een voorwaardelijke ISD-maatregel veroordeeld, de aard van de ten laste gelegde delicten past niet bij oplegging van de maatregel en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn gewijzigd. Hij heeft gebroken met aangeefster en hij heeft zicht op een nieuwe woning buiten Amsterdam, namelijk in Lelystad. De raadsvrouw vindt dat verdachte nog een kans zou moeten krijgen zich te houden aan reclasseringstoezicht. Subsidiair verzoekt de raadsvrouw oplegging van de ISD-maatregel in voorwaardelijke vorm.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van zijn voormalig levensgezel, de moeder van zijn dochter. Het slachtoffer heeft daarbij pijn en letsel opgelopen. De verdachte heeft door aldus te handelen een ernstige inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit. Het moet voor aangeefster een zeer nare ervaring zijn geweest dat zij in haar eigen woning, de plek bij uitstek waar zij zich veilig moet kunnen voelen, gewelddadig is bejegend door haar toenmalige partner.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van Inforsa van 10 januari 2019, opgemaakt door S. van Niekerken. Uit de rapportage volgt onder meer dat verdachte bekend is met alcoholmisbruik, onder invloed van alcohol snel zijn zelfbeheersing verliest en gewelddadig kan reageren in conflicten. Hulpverlening in de vorm van een reclasseringstoezicht met een ambulante behandeling is niet voldoende gebleken om de recidivekans terug te dringen. De reclassering acht hulpverlening geïndiceerd, maar een dwangkader lijkt daarbij noodzakelijk. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. Zolang verdachte overmatig alcohol drinkt, blijft de kans op recidive bestaan. Vanwege die hoge kans wordt het dwangkader dat de ISD-maatregel biedt het best passend geacht. Bij een eerder reclasseringstoezicht bleef de gewenste gedragsverandering uit. Hij hield zich redelijk aan meldplichtafspraken, maar bleef in aanraking met politie komen. Hoewel verdachte tijdens een gesprek met de reclassering gemotiveerd overkomt, is tijdens het meest recente reclasseringstoezicht gebleken dat verdachte zich onvoldoende inzette om aan de bijzondere voorwaarden te voldoen. De reclassering adviseert oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel. Deskundige S. van Niekerken heeft de inhoud van het rapport ter zitting bevestigd.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het strafblad van verdachte (Justitiële Documentatie van 3 januari 2019) blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan de ten laste gelegde periode meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er ernstig rekening moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Blijkens het strafblad is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit.
Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel. De rechtbank heeft er geen vertrouwen in dat verdachte op eigen kracht zal kunnen doen wat nodig is om zijn leven op de rit en delictvrij te krijgen. Ook ziet de rechtbank geen mogelijkheid om het recidivegevaar afdoende in te perken met het opleggen van een reclasseringstoezicht nu de reclassering concludeert dat verdachte zich in het verleden onvoldoende heeft ingezet om aan de opgelegde bijzondere voorwaarden te voldoen. De rechtbank zal de officier van justitie volgen en de ISD-maatregel opleggen
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

Vordering
De benadeelde partij [persoon 1] vordert € 4.418,38 aan materiële schadevergoeding en € 1.000,00 aan immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente.
Standpunten
De officier van justitie verzoekt een bedrag toe te wijzen van € 114,45 aan materiële schade, bestaande uit tandartskosten (een röntgenfoto en een probleemgericht consult) en de gevorderde reiskosten, minus de reiskosten voor een bezoek aan de orthodontist. Zij verzoekt de benadeelde partij ten aanzien van de overige gevorderde materiële kosten niet-ontvankelijk te verklaren wegens onvoldoende onderbouwing. De officier van justitie waardeert de immateriële schade op € 500,00. Zij verzoekt de rechtbank de wettelijke rente te bepalen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsvrouw is van mening dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering, met uitzondering van de door haar gemaakte reiskosten (wat neerkomt op de gevorderde reiskosten minus de kosten voor een bezoek aan de orthodontist). De overige bedragen komen niet voor vergoeding in aanmerking wegens een gebrek aan causaliteit en onvoldoende onderbouwing.
De raadsvrouw verzoekt de rechtbank het gevorderde immateriële bedrag aanzienlijk te matigen omdat dit bedrag onvoldoende is onderbouwd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de aan de benadeelde partij [persoon 1] door het subsidiair in zaak A bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Deze materiele schade bestaat uit de kosten voor een röntgenfoto (á € 15,47) en een probleemgericht consult (á € 21,00). Deze kosten houden, in tegenstelling tot de andere kostenposten op de tandartsrekening, direct verband met het bewezenverklaarde strafbare feit. De gevorderde reiskosten wijst de rechtbank toe tot een bedrag van € 77,98. Dit is het gevorderde bedrag minus de gemaakte kosten ten behoeve van een bezoek aan de orthodontist. De rechtbank is namelijk van oordeel dat uit een brief van de tandarts, die zich in het dossier bevindt, blijkt dat [persoon 1] voorafgaand aan het incident reeds met tandproblematiek kampte. Hierdoor kan de rechtbank geen causaal verband met het bewezenverklaarde feit vaststellen en komt de kostenpost ‘berekening kosten behandeling orthodontist naar aanleiding van letsel’ niet voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank oordeelt verder dat de kostenposten ‘kosten eigen risico ziektekostenverzekering vanwege ambulance’ en ‘kosten vloerbedekking, bloedvlekken op gekomen’ onvoldoende zijn onderbouwd.
De rechtbank waardeert de immateriële schade van de benadeelde partij op € 200,00.
De benadeelde partij wordt voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
Dit betekent dat de vordering van [persoon 1] wordt toegewezen tot een bedrag van € 114,45 materiële schade) plus € 200,00 (immateriële schade).
De vordering wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade (25 oktober 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening. Daarnaast wordt de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38s, 57, 266, 267, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het zaak A subsidiair en in zaak B ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5. is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A, subsidiair:
­
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen levensgezel;
ten aanzien van zaak B:
­
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van
2 (twee) jaren.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 1] , toe tot een bedrag van € 114,45 (honderdveertien euro en vijfenveertig cent) bestaande uit materiële schade en € 200,00 (tweehonderd euro) bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (25 oktober 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk in haar vordering.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [persoon 1] , te betalen de som van € 314,45 (driehonderdveertien euro en vijfenveertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (25 oktober 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 6 (zes) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Djebali, voorzitter,
mrs. L. Voetelink en A. Meester, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Klaveren en M. Altena, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 februari 2019.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.