In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 november 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Amsterdammer, eiser, en de minister voor Rechtsbescherming, verweerder. Eiser had een aanvraag ingediend voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) ten behoeve van een taxichauffeurskaart, maar deze aanvraag werd door verweerder afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op justitiële gegevens die binnen de terugkijktermijn van vijf jaar in het Justitieel Documentatie Systeem (JDS) waren geregistreerd. Eiser was in 2016 en 2017 veroordeeld voor druggerelateerde delicten, wat verweerder aanleiding gaf om te concluderen dat er een risico voor de samenleving bestond indien eiser als taxichauffeur zou functioneren.
Eiser heeft tegen de afwijzing bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. In beroep stelde eiser dat hij geen risico voor de veiligheid van passagiers vormde en dat hij zich had onthouden van het gebruik van verdovende middelen. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder terecht had geoordeeld dat aan het objectieve criterium voor de afgifte van de VOG was voldaan. De rechtbank benadrukte dat het niet relevant was of eiser in zijn privésfeer geen risico vormde; het ging erom of een persoon in de functie van taxichauffeur een risico zou kunnen vormen voor de samenleving.
De rechtbank concludeerde dat de belangen van de samenleving zwaarder wogen dan die van eiser. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.