ECLI:NL:RBAMS:2019:8261

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2019
Publicatiedatum
5 november 2019
Zaaknummer
13/173078-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekennende verdachte hennepteelt, WWM-feiten en diefstal stroom met betrekking tot vuurwapenbezit

Op 30 oktober 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan hennepteelt, het voorhanden hebben van een vuurwapen en diefstal van elektriciteit. De verdachte, geboren in 1998 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd op 18 juli 2019 aangehouden met 498 gram hennep en een pistool. Tijdens de zitting op 16 oktober 2019 heeft de verdachte bekend dat hij hennep heeft geteeld in zijn woning en elektriciteit heeft gestolen door de meter te manipuleren. De officier van justitie heeft alle tenlastegelegde feiten bewezen geacht, terwijl de verdediging heeft betoogd dat niet de gehele periode van hennepteelt bewezen kon worden. De rechtbank heeft de bekennende verklaring van de verdachte als voldoende bewijs beschouwd en heeft de periode van hennepteelt vastgesteld van 1 mei 2019 tot en met 18 juli 2019.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Bij de strafoplegging is rekening gehouden met de ernst van de feiten, de eerdere veroordelingen van de verdachte voor opiumwetdelicten en het risico op recidive. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder deelname aan gedragsinterventies en een meldplicht bij de reclassering. De rechtbank heeft ook de inbeslaggenomen goederen behandeld, waarbij het pistool en de munitie zijn onttrokken aan het verkeer, terwijl de horloges aan de verdachte worden teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/173078-19 (Promis)
Datum uitspraak: 30 oktober 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1998,
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
nu gedetineerd in het [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 oktober 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J.J.J. Schutte en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. T.E. Korff naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
1. opzettelijk aanwezig hebben van 498 gram hennep op 18 juli 2019;
2. hennepteelt, dan wel het opzettelijk aanwezig hebben van 8.800 gram hennep in een woning/pand aan de [adres 1] in de periode 1 april 2019 tot en met 18 juli 2019;
3. het voorhanden hebben van een pistool op 18 juli 2019;
4. het voorhanden hebben van munitie op 18 juli 2019;
5. diefstal van elektriciteit door middel van braak en/of verbreking, toebehorende aan Liander N.V. in de periode 1 april 2019 tot en met 18 juli 2019.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle tenlastegelegde feiten, gelet op de bekennende verklaring van verdachte en de overige stukken uit het dossier, kunnen worden bewezen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het bewijs geen verweer gevoerd, aangezien verdachte de hem tenlastegelegde feiten heeft bekend. Wel heeft zij met betrekking tot de hennepteelt en de diefstal van stroom bepleit dat geen bewezenverklaring kan volgen voor de gehele periode zoals opgenomen in de tenlastelegging. Zij heeft daartoe aangevoerd dat zowel verdachte als zijn moeder, mevrouw [naam moeder verdachte] , hebben verklaard dat Liander op 23 april 2019 nog in de woning is geweest om de zogenoemde ‘slimme’ meter te vervangen. De medewerkers zijn toen niet op verbroken zegels van de meter noch op een hennepplantage gestuit. Bovendien sluit deze kortere periode ook aan bij de kweekcyclus van hennepplanten die gemiddeld 9 tot 10 weken is. De hennep hing op 18 juli 2019 te drogen. Teruggerekend moet de teelt daarvan een aanvang hebben genomen begin mei 2019.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij 498 gram hennep en een pistool en munitie voorhanden heeft gehad. Ook heeft verdachte bekend dat hij in zijn woning aan de [adres 1] hennep heeft geteeld, nog eens een hoeveelheid van 1.100 gram hennep aanwezig heeft gehad in zijn schuur en elektriciteit heeft weggenomen door verbreking van het zegel van de elektriciteitsmeter. De bekennende verklaring van verdachte wordt ondersteund door de overige bewijsmiddelen. Op basis daarvan acht de rechtbank de feiten bewezen.
De tenlastegelegde periode ten aanzien van feit 2 en feit 5
In de woning van verdachte aan de [adres 1] is op 18 juli 2019 een hennepplantage aangetroffen. De oogst hing op het moment van de ontdekking van de kwekerij te drogen aan een draad. Verdachte heeft ter terechtzitting en eerder ook bij de politie verklaard dat hij slechts een keer geoogst heeft. Verdachte heeft verklaard dat medewerkers van Liander N.V. op 23 april 2019 de slimme meter in zijn woning hebben vervangen. Op dat moment hebben zij klaarblijkelijk geen plantage aangetroffen en ook hebben zij niet geconstateerd dat de elektriciteitsmeter was gemanipuleerd voor diefstal van elektriciteit. Deze verklaring van verdachte vindt steun in de getuigenverklaring van mevrouw [naam moeder verdachte] , de moeder van verdachte, zoals opgenomen in het dossier. Het had op de weg van politie en OM gelegen om daarnaar onderzoek te doen, maar dat is uitgebleven. Verder is het een feit van algemene bekendheid dat de kweekcyclus van hennepplanten 9 tot 10 weken is. Gelet daarop en nu voldoende concrete aanwijzingen dat de aangetroffen geteelde hennep op 1 april 2018 al (in de kiem) in de woning aanwezig was ontbreken, ziet de rechtbank aanleiding om ten aanzien van feit 2 en feit 5 een kortere periode dan is tenlastegelegd bewezen te verklaren. De rechtbank acht bewezen dat verdachte in de periode van 1 mei 2019 tot en met 18 juli 2019 hennep heeft geteeld en in diezelfde periode elektriciteit van Liander N.V. heeft gestolen.
Hoeveelheden aangetroffen hennep in en bij de woning van verdachte
Op het hierboven genoemde adres van verdachte hebben verbalisanten 7.700 gram hennep in ruimte B aangetroffen. In de schuur behorende bij de woning, aangeduid als ruimte C, is vervolgens nog een gele Jumbo-tas met daarin een seal bag met 1.100 gram hennep gevonden. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de hennep in ruimte B door hemzelf geteeld is en dat hij de seal bag met 1.100 gram hennep voor een bedrag van 500 euro van een derde heeft ingekocht en hij deze hoeveelheid voor 2500 euro weer wilde doorverkopen. De rechtbank acht deze verklaring van verdachte aannemelijk, mede in het licht van het feit dat de verklaring van verdachte hem niet ontlast. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte 7.700 gram hennep heeft geteeld en de seal bag met 1.100 gram hennep voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, bewezen dat verdachte de hem ten laste gelegde feiten, zoals beschreven onder het kopje ‘bewezenverklaring’, heeft begaan. Nu verdachte de feiten heeft bekend en de raadsvrouw niet heeft betoogd dat verdachte van die feiten moet worden vrijgesproken, kan op grond van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering met een opgave van de bewijsmiddelen worden volstaan. Die opgave van de bewijsmiddelen is opgenomen in
bijlage IIdie aan dit vonnis is gehecht en die als hier ingelast geldt.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte

1.op 18 juli 2019 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 498 gram hennep;

2.in de periode 1 mei 2019 tot en met 18 juli 2019 te Amsterdam opzettelijk heeft geteeld 7,7 kilogram hennep en opzettelijk aanwezig heeft gehad 1,1 kilogram hennep (in een woning/pand gelegen aan de [adres 1] );

3.op 18 juli 2019 te Amsterdam een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten: een pistool van het merk Blow, type F06, kaliber 9 mm PAK naar 9 mm kort, voorhanden heeft gehad;

4.op 18 juli 2019 te Amsterdam, munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten: 5 (scherpe) patronen, merk Sellier en Bellot van het kaliber 9 mm Browning voorhanden heeft gehad;

5.in de periode van 1 mei 2019 tot en met 18 juli 2019 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een grote hoeveelheid elektra toebehorende aan Liander N.V. waarbij hij, verdachte, het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking van het zegel van de hoofdaansluitkast van de elektriciteitsmeter.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast vordert hij de oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, te weten: een meldplicht bij de reclassering, deelname aan een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden en deelname aan een gedragsinterventie middelengebruik. Bij zijn eis heeft hij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheid dat verdachte eerder is veroordeeld voor opiumwetdelicten. Hij vindt het zorgelijk dat sprake lijkt te zijn van een beginnend delictpatroon. Wel heeft hij de indruk gekregen dat verdachte zich in de toekomst niet opnieuw aan strafbare feiten schuldig zal maken. Dat heeft hij in het voordeel van verdachte meegewogen bij het bepalen van de strafeis.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat voor wat betreft de strafoplegging geen aansluiting moet worden gezocht bij de (van de oriëntatiepunten van het LOVS afwijkende) Amsterdamse oriëntatiepunten voor het bezit van vuurwapens en explosieven. Zij voert aan dat deze oriëntatiepunten pas kort voor het moment waarop verdachte is aangehouden zijn vastgesteld en verdachte nog geen weet had van deze oriëntatiepunten op het moment dat hij het vuurwapen en de munitie in zijn bezit had. Daarnaast bepleit zij dat interventie door de reclassering de voorkeur heeft boven oplegging van een langdurige onvoorwaardelijke vrijheidsstraf. Nu de reclassering constateert dat verdachte doorgaans moeite lijkt te hebben met het overzien van de gevolgen van zijn handelen, is het met name belangrijk dat verdachte zijn gedrag leert veranderen en hierin begeleid wordt door de reclassering. De beperkte justitiële documentatie van verdachte, zijn jeugdige leeftijd en zijn open proceshouding moeten als strafmatigende omstandigheden worden meegewogen bij het bepalen van de op te leggen straf. De raadsvrouw vindt, gelet op het voorgaande, een gevangenisstraf voor de duur van hooguit 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk, passend.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft een hennepplantage aanwezig gehad in zijn woning. Daarbij heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van stroom. Verdachte heeft de elektriciteitsmeter zelf gemanipuleerd en de stroomvoorziening voor de kwekerij aangelegd. Dergelijke diefstal van elektriciteit is niet alleen voor de eigenaar (Liander N.V.) daarvan zeer vervelend, maar deze zelf gefabriceerde elektriciteitsconstructie levert bovendien ernstig (brand)gevaar op voor de omgeving en de omwonenden. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij, door te handelen zoals hij heeft gedaan, welbewust een potentieel gevaarlijke situatie heeft doen ontstaan.
Ook heeft verdachte aanzienlijke hoeveelheden hennep voorhanden gehad. Drugs zijn schadelijk voor de gezondheid van personen en daarom verboden bij de Opiumwet. De handel in drugs – ook de handel in softdrugs - heeft veel gerelateerde vermogens- en andere criminaliteit tot gevolg. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Hiermee heeft verdachte een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen doen ontstaan. Tegen dergelijk vuurwapenbezit moet krachtig worden opgetreden.
De rechtbank heeft ook gekeken naar het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte van 16 september 2019. Daaruit is af te leiden dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van opiumwetdelicten. Deze omstandigheid weegt de rechtbank in het nadeel van verdachte mee bij het bepalen van de strafmaat.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van 10 september 2019 betreffende verdachte. Het risico op recidive wordt als hoog ingeschat. De reclassering beschrijft dat het enigszins zorgelijk is dat sprake is van een beginnend delictpatroon. Indien de rechtbank een deels voorwaardelijke straf oplegt, adviseert de reclassering om daarbij de volgende bijzondere voorwaarden op te leggen: een meldplicht bij de reclassering, deelname aan gedragsinterventie cognitieve vaardigheden en een gedragsinterventie middelengebruik. De reclassering rapporteert dat verdachte zich gemotiveerd toont om te werken aan gedragsverandering, de meldplicht en het volgen van de interventies.
Het verweer van de raadsvrouw dat erop neerkomt dat in dit geval geen aansluiting moet worden gezocht bij de oriëntatiepunten van de Amsterdamse rechtbank voor wat betreft vuurwapenbezit, wordt verworpen. De Amsterdamse oriëntatiepunten blijven onder de maximumstraffen die bij wet zijn vastgesteld. Voor zover de raadsvrouw een beroep doet op het legaliteitsbeginsel, overweegt de rechtbank dat het legaliteitsbeginsel niet geldt voor de oriëntatiepunten. Bovendien zijn deze oriëntatiepunten opgesteld tegen de achtergrond dat een duidelijk signaal moet worden afgegeven aan de samenleving dat het toenemende illegale vuurwapenbezit niet wordt getolereerd en fors moet worden bestraft.
De rechtbank zal bij de strafoplegging dan ook aansluiting zoeken bij deze Amsterdamse oriëntatiepunten. De rechtbank neemt het verdachte in het bijzonder kwalijk dat het vuurwapen dat hij voorhanden had geladen was en hij dit bij zich had bij het sluiten van een drugsdeal in de openbare ruimte. In een dergelijke situatie is het uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden. Deze straf kan nog eens met 3 tot 6 maanden worden verhoogd in het geval er sprake is van meer strafverzwarende omstandigheden. De rechtbank weegt als bijkomende strafvermeerderende omstandigheid mee dat verdachte naar eigen zeggen van plan was het wapen inclusief munitie te verkopen.
Voor wat betreft de ten aanzien van verdachte bewezenverklaarde opiumwetdelicten heeft de rechtbank ook acht geslagen op de straf die in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor dergelijke feiten als uitgangspunt wordt genomen.
De rechtbank neemt als strafverminderende factoren mee dat verdachte een oprechte indruk heeft gemaakt en ter terechtzitting inzicht heeft getoond in zijn handelen en beweegredenen. Hoewel niet valt uit te sluiten dat de verdachte een rooskleurig beeld heeft geschetst van zijn verleden in de drugshandel en zijn voornemen om daar afstand van te nemen, gunt de rechtbank hem in dit opzicht het voordeel van de twijfel. Verdachte is nog jong en toont zich gemotiveerd om weer op het goede pad terecht te komen. De rechtbank ziet daarin aanleiding om een deel van de straf in voorwaardelijke vorm op te leggen.
Alles in aanmerking nemend, ziet de rechtbank aanleiding om van de vordering van de officier van justitie af te wijken. De rechtbank zal aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van 18 maanden (met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorarrest heeft doorgebracht) waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en daarbij algemene voorwaarden en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De rechtbank gaat ervan uit dat de forse strafdreiging die uitgaat van een voorwaardelijke gevangenisstraf van 9 maanden verdachte er in de toekomst van weerhoudt om opnieuw strafbare feiten te plegen.
Beslag
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen inbeslaggenomen:
  • 1 Pistool, goednummer 5780774;
  • 1 DV Patroon, goednummer 5780775;
  • 1 Horloge, merk: Rolex, goednummer 5780941;
  • 1 Horloge, merk: Rolex, goednummer 5780947.
Onttrekking aan het verkeer
Nu met behulp van het pistool en de munitie de onder 3 en 4 bewezen geachte feiten zijn begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
Teruggave aan verdachte
De inbeslaggenomen horloges dienen aan verdachte te worden teruggegeven omdat deze aan hem toebehoren en ze niet in verband kunnen worden gebracht met het bewezenverklaarde.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 Opiumwet en 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

9.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op.
Ten aanzien van het onder 1. bewezen verklaarde:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van het onder 2. bewezen verklaarde:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B en het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van het onder 3. bewezen verklaarde:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Ten aanzien van het onder 4. bewezen verklaarde:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Ten aanzien van het onder 5. bewezen verklaarde:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Verklaart hetgeen is bewezen strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, groot
9 (negen) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt alsalgemene voorwaardendat:
1. Veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
2. Veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
3. Veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt alsbijzondere voorwaardendat:
1. Veroordeelde zich vijf dagen na het ingaan van het voorwaardelijk strafdeel meldt bij Reclassering Nederland aan de [adres 2] en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren.
2. Veroordeelde actief deelneemt aan de gedragsinterventie cognitieve vaardigheden of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Veroordeelde houdt zich daarbij aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer of begeleider.
3. Veroordeelde actief deelneemt aan de gedragsinterventie leefstijltraining (kort) of een andere gedragsinterventie die gericht is op verslaving en middelengebruik. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Veroordeelde houdt zich daarbij wederom aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer of begeleider.
Geeft aan voornoemde instelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Verklaart
onttrokken aan het verkeer:
- de goederen op de beslaglijst onder 1 en 2 met goednummers: 5780774 en 5780775.
Gelast de
teruggave aan verdachtevan:
- de goederen op de beslaglijst onder 4 en 5 met goednummers: 5780941 en 5780947.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. H.J. Fehmers en J.W.P. van Heusden, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. L. van Breukelen en M.N. Greeven, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 oktober 2019.