ECLI:NL:RBAMS:2019:8253

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 november 2019
Publicatiedatum
5 november 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2240
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid bezwaar tegen heffingskorting AOW-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 november 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, woonachtig in Denemarken, en de Sociale Verzekeringsbank (Svb). De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Svb, waarin werd meegedeeld dat hij met ingang van 1 januari 2019 geen heffingskorting meer op zijn AOW-uitkering zou ontvangen. Dit besluit was het gevolg van een wetswijziging. De Svb had in een bijlage bij het primaire besluit ook aangegeven dat de heffingskortingen over de jaren tot en met 2018 mogelijk terugbetaald moesten worden aan de belastingdienst.

De rechtbank oordeelde dat de bijlage bij het primaire besluit geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was, omdat deze niet gericht was op rechtsgevolg. Hierdoor had het bezwaar van de eiser niet-ontvankelijk verklaard moeten worden. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser gegrond en vernietigde het bestreden besluit van de Svb. Tevens werd het bezwaar van de eiser alsnog niet-ontvankelijk verklaard, en werd de Svb opgedragen het betaalde griffierecht van € 47,-- aan de eiser te vergoeden.

De rechtbank benadrukte dat indien de eiser meent dat een terugvordering van de heffingskorting onjuist is, hij tegen een eventueel terugvorderingsbesluit van de belastingdienst kan opkomen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/2240

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 november 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] (Denemarken), eiser,

en

de raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: [naam] ).
De rechtbank zal partijen hierna aanduiden als [eiser] en de Svb.

Procesverloop

Met het besluit van 28 december 2018 (het primaire besluit) heeft de Svb aan [eiser] meegedeeld dat met ingang van 1 januari 2019 geen heffingskorting meer op zijn
Algemeen Ouderdomswet uitkering (AOW-uitkering) wordt toegepast.
Met het besluit van 19 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Met het besluit van 28 december 2018 heeft de Svb aan [eiser] meegedeeld dat hij door een wetswijziging met ingang van 1 januari 2019 geen heffingskorting meer krijgt op zijn pensioenuitkering. Daarnaast geeft de Svb in een bijlage bij het besluit, meegedeeld dat over de jaren tot en met 2018, de heffingskortingen voor de inkomstenbelasting mogelijk moeten worden terugbetaald aan de belastingdienst.
2. [eiser] heeft uitsluitend bezwaar gemaakt tegen het mogelijk terug moeten betalen van de heffingskortingen.
3. De rechtbank is van oordeel dat de bijlage bij het primaire besluit slechts een mededeling bevat over de mogelijke terugvordering door de belastingdienst van de heffingskortingen over de jaren tot en met 2018. Met de Svb is de rechtbank van oordeel dat de bijlage bij het primaire besluit niet is gericht op rechtsgevolg en daarom geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Als gevolg had het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard moeten worden. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat de Svb ten onrechte het bezwaar ongegrond heeft verklaard. De rechtbank zal reeds hierom het beroep gegrond verklaren.
4. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat het bezwaar van [eiser] niet-ontvankelijk wordt verklaard.
5. Indien [eiser] van mening is dat een terugvordering van de heffingskorting onjuist is, kan hij opkomen tegen een te nemen terugvorderingsbesluit van de belastingdienst.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat de Svb aan [eiser] het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt de Svb op het betaalde griffierecht van € 47,-- aan [eiser] te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van der Kroft, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
6 november 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.