Op 5 november 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen [eiser] en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) inzake de afwijzing van een WIA-uitkering. De rechtbank heeft het beroep van [eiser] ongegrond verklaard. De zaak betreft de aanvraag van [eiser] voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), die op 31 oktober 2018 door het UWV werd afgewezen. Het UWV stelde dat [eiser] minder dan 35% arbeidsongeschikt was, een oordeel dat in bezwaar en beroep werd bevestigd. Tijdens de zitting op 9 oktober 2019 heeft [eiser] zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door een gemachtigde, terwijl het UWV zich ook door een gemachtigde liet vertegenwoordigen.
De rechtbank heeft overwogen dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat er geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid per 1 augustus 2016. De rechtbank hechtte bijzondere waarde aan het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dat op zorgvuldige wijze tot stand was gekomen. [eiser] voerde aan dat het onderzoek onzorgvuldig was, omdat het primaire onderzoek was uitgevoerd door een AIOS en de verzekeringsarts bezwaar en beroep alleen dossierstudie had verricht. De rechtbank oordeelde echter dat het UWV niet kon worden tegengeworpen dat [eiser] had afgezien van een hoorzitting, en dat de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende was om de conclusie te onderbouwen.
De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een arbeidskundig onderzoek, omdat er geen toegenomen beperkingen waren vastgesteld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. J.W. Vriethoff, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van der Kroft, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.