Overwegingen
Achtergrond van deze zaak
1. De stichting heeft bezwaar gemaakt tegen de verlening van de tijdelijke omgevingsvergunning voor het evenement “ [naam] ” in het recreatiegebied [naam] .
2. Met het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van de stichting niet-ontvankelijk verklaard omdat de stichting niet kan worden aangemerkt als belanghebbende bij de tijdelijke omgevingsvergunning.
3. Voor de relevante regelgeving verwijst de rechtbank naar de bijlage bij deze uitspraak die deel uitmaakt van de uitspraak.
Beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank moet beoordelen of het college het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hiervoor moet de vraag worden beantwoord of de stichting in de periode die voorafgaat aan het indienen van het bezwaarschrift op 3 augustus 2018 voldoende feitelijke werkzaamheden heeft verricht met het oog op de behartiging van haar doelstelling.
5. Op grond van artikel 2 van de statuten heeft de stichting als werkgebied de metropolitane regio Amsterdam en omstreken en als doel onder meer de bescherming van het leefmilieu en natuurgebieden, natuur, fauna en flora in deze regio. Daarnaast is in dit artikel als doelstelling genoemd de behartiging en bevordering van de waarden van de Amsterdamse natuurgebieden en parken, met bijzondere aandacht voor het [naam] in [plaatsnaam] [stadsdeel] , met name het [naam] ( [naam] ), de [stadsdeel] van de [naam] , de [naam] , [naam] met [naam] en de [naam] .
6. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan het louter in rechte opkomen tegen besluiten als regel niet worden aangemerkt als feitelijke werkzaamheden. Hetzelfde geldt voor werkzaamheden die daarmee verband houden, zoals het indienen van zienswijzen over ontwerpbesluiten, het vergaren van informatie voor bestuursrechtelijke procedures en het via een website informeren van derden over aanhangige of afgeronde procedures.
7. De stichting is opgericht door [naam] en zij was ten tijde van het indienen van het bezwaarschrift het enige bestuurslid van de stichting. De stichting heeft een lijst van activiteiten van de stichting met bijbehorende stukken ingezonden om aan te tonen dat de stichting in de periode voorafgaande aan het indienen van het bezwaarschrift feitelijke werkzaamheden verrichtte met het oog op de behartiging van haar doelstelling.
8. Op de zitting heeft de gemachtigde van de vergunninghouder een opsomming gegeven van de bestuursrechtelijke procedures die de stichting in 2018 heeft gevoerd. Deze opsomming omvat onder andere het maken van bezwaar tegen de verleende evenementenvergunning omgevingsvergunning voor “ [naam] ”, het maken van bezwaar tegen de omgevingsvergunning voor “ [naam] ”, het instellen van beroep tegen de omgevingsvergunning voor “ [naam] ”, het instellen van hoger beroep tegen de omgevingsvergunning voor “ [naam] ”, het instellen van hoger beroep tegen de omgevingsvergunning voor “ [naam] ”, een preventief verzoek om handhaving op grond van de Wet natuurbescherming met betrekking tot “ [naam] ”, een preventief verzoek om handhaving op grond van de Wet natuurbescherming met betrekking tot “ [naam] ” en diverse procedures in verband met de kap van bomen in het [naam] . De stichting heeft deze opsomming niet betwist.
9. Uit de door de stichting overgelegde lijst van activiteiten met bijbehorende stukken en uit hetgeen [naam] op de zitting heeft verklaard, blijkt onder meer dat de stichting heeft deelgenomen aan het parkenoverleg, heeft ingesproken op vergaderingen van betrokken overheden, heeft deelgenomen aan overleggen met de beheerders van [naam] en een website en een weblog heeft bijgehouden. Hieruit blijkt weliswaar dat de stichting enige feitelijke werkzaamheden heeft verricht, maar deze zijn in verhouding tot het grote aantal bestuursrechtelijke procedures dat de stichting heeft gevoerd en de daarmee samenhangende voorbereidende werkzaamheden onvoldoende om aan te kunnen nemen dat de stichting in de periode voorafgaande aan het indienen van het bezwaarschrift relevante feitelijke werkzaamheden ter behartiging van haar doelstelling heeft verricht. Gelet hierop vindt de rechtbank dat het belang van de stichting niet rechtstreeks is betrokken bij de tijdelijke omgevingsvergunning. Dit betekent dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de stichting geen belanghebbende is.
10. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het college het bezwaar van de stichting terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is dan ook ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.