ECLI:NL:RBAMS:2019:8226

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 september 2019
Publicatiedatum
4 november 2019
Zaaknummer
13/654029-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in drugshandelzaak na onvoldoende bewijs van betrokkenheid

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1977 en ingeschreven in de Basisregistratie Personen, heeft de rechtbank Amsterdam op 20 september 2019 uitspraak gedaan. De zaak betreft de tenlastelegging van medeplichtigheid aan de handel in harddrugs, specifiek cocaïne en heroïne, in de periode van 1 november 2018 tot en met 30 maart 2019. De officier van justitie, mr. G. Dankers, vorderde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. A.A. Ubbergen, pleitte voor vrijspraak. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 6 september 2019 gehouden en heeft kennisgenomen van de argumenten van beide partijen.

De rechtbank concludeert dat de betrokkenheid van de verdachte bij de ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Tijdens het opsporingsonderzoek naar een netwerk van West-Afrikaanse drugshandelaren werd de woning van de verdachte in Amsterdam geobserveerd. Er waren aanwijzingen dat medeverdachten in haar woning verbleven, maar de verdachte ontkende enige kennis van drugs in haar woning te hebben. De rechtbank oordeelt dat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte opzettelijk de kans heeft aanvaard dat haar woning gebruikt zou worden voor drugshandel. De verklaringen van de verdachte en de medeverdachten bieden onvoldoende steun voor de beschuldigingen. Daarom spreekt de rechtbank de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/654029-19 (Promis)
Datum uitspraak: 20 september 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] [geboorteland] ) op [geboortedag] 1977,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 september 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr.
G. Dankers en van wat verdachte en haar raadsvrouw mr. A.A. Ubbergen naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
zij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 november 2018 tot en met 30 maart 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht of afgeleverd of verstrekt of vervoerd een of meerdere grote hoeveelheden cocaïne en/of heroïne, in elk geval een of meerdere hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Subsidiair:
zij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 november 2018 tot en met 30 maart 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne en/of heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, hebbende verdachte haar woning ( [straat A] [huisnummer 1] ) beschikbaar gesteld aan medeverdachten [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of drugskoeriers van [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] ;
meer subsidiair:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 november 2018 tot en met 30 maart 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft/hebben verkocht of afgeleverd of verstrekt of vervoerd een of meerdere grote hoeveelheden cocaïne en/of heroïne, in elk geval een of meerdere hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
tot en/of bij het plegen van voornoemd misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 01 november 2018 tot en met 30 maart 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door haar, verdachtes, woning ( [straat A] [huisnummer 1] ) beschikbaar te stellen aan (onder meer) voornoemde [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of drugskoeriers van voornoemde [medeverdachte 1] en/of
[medeverdachte 2] ;
2.
zij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 20 maart 2019 tot en met 26 maart 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (ongeveer) 247 gram heroïne en/of 1139 gram cocaïne, in elk geval een of meerdere hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, zover daaraan in de Opiumwet betekenis is gegeven, in het bijzonder gelet op artikel 1 lid 4 en 5 Opiumwet, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
Subsidiair:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 20 maart 2019 tot en met 26 maart 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft/hebben gebracht (ongeveer) 247 gram heroïne en/of 1139 gram cocaïne, in elk geval een of meerdere hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, in elk geval (telkens) een middel vermeld op
de bij de Opiumwet behorende lijst I,
tot en/of bij het plegen van voornoemd misdrijf verdachte op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 20 maart 2019 tot en met 26 maart 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door haar, verdachtes, woning ( [straat A] [huisnummer 1] ) beschikbaar te stellen aan voornoemde [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] ;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, zover daaraan in de Opiumwet betekenis is gegeven, in het bijzonder gelet op artikel 1 lid 4 en 5 Opiumwet, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
3. Vrijspraak
3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van medeplichtigheid aan drugshandel en medeplichtigheid aan de uitvoer van drugs zoals onder 1 meer subsidiair en onder 2 subsidiair ten laste gelegd en gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat op basis van het dossier de betrokkenheid van verdachte bij de ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Verdachte heeft geen wetenschap gehad van de aanwezigheid van verdovende middelen in haar woning. De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde niet bewezen en overweegt hiertoe het volgende.
In het opsporingsonderzoek 13Buddleja is onderzoek gedaan naar een netwerk van West-Afrikaanse personen die vanuit Amsterdam Zuidoost handelen in harddrugs.
Medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] worden vanaf medio februari 2019 getapt en geobserveerd bij en in de woning aan de [straat A] [huisnummer 2] te Amsterdam. De woning van verdachte aan de [straat A] [huisnummer 1] te Amsterdam komt daarbij tijdens observaties door de politie ook diverse malen in beeld als zijnde een plaats waar aan drugshandel gerelateerde activiteiten zouden plaatsvinden.
In een getapt telefoongesprek van [medeverdachte 2] op 18 maart 2019 zegt hij dat hij hetgaat bewaren in de woning van zijn vriendin, dat hij haar elke maand 300 euro geeft en dat alles daar wordt geprepareerd. Verdachte heeft tijdens haar verhoor door de politie erkend dat [medeverdachte 2] haar vriend is die regelmatig vanuit Spanje bij haar langskomt en dan ook in haar woning verblijft. Verdachte heeft echter ten stelligste ontkend dat zij betrokken is bij de handel in drugs. Zij weet niets van drugs in haar woning, heeft geen geld ontvangen van [medeverdachte 2] of iemand anders om haar woning beschikbaar te stellen voor drugshandel.
Op 26 maart 2019 wordt tijdens een observatie gezien dat [medeverdachte 3] op die dag zeer vermoedelijk geruime tijd in de woning van verdachte heeft verbleven. [medeverdachte 3] is later die dag in de avond aangehouden waarna bleek dat hij 101 bolletjes met cocaïne en heroïne in zijn lichaam had. Hij heeft verklaard dat hij die dag tijdens zijn verblijf in de woning waar hij bolletjes moest slikken alleen maar mannen heeft gezien. Verdachte heeft verklaard dat zij op 26 maart 2019 niet in haar woning was tot 19.30 uur en dat er niemand in de woning aanwezig was toen zij thuiskwam.
Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat de woning van verdachte werd gebruikt voor drugshandel. Vast staat dat verdachte [medeverdachte 2] in haar woning liet verblijven. Daarmee is weliswaar vast komen te staan dat verdachte aan [medeverdachte 2] middelen heeft verschaft, maar (nog) niet dat verdachte daarmee bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hiermee het tenlastegelegde gronddelict, te weten -kort gezegd- de handel in drugs zou worden gepleegd.
De rechtbank acht in dit verband onvoldoende bewijs voorhanden dat verdachtes (voorwaardelijk) opzet op het gronddelict was gericht. Hoewel verdachte op grond van haar eigen verklaring over het tijdstip waarop zij thuis is gekomen in de woning geplaatst zou kunnen worden op het moment dat [medeverdachte 3] de woning nog niet met de geslikte bollen heeft verlaten, acht de rechtbank dit onvoldoende om het voorwaardelijk opzet aan te nemen. Daartegenover staat namelijk dat verdachte verklaart de woning via een andere ingang te zijn binnengegaan en niemand in de woning te hebben gezien en [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij alleen mannen in de woning heeft gezien. Verder is er weliswaar een tapgesprek waarin [medeverdachte 2] beweert dat hij verdachte iedere maand 300,00 euro geeft zodat hij haar woning kan gebruiken voor het bewaren en prepareren van drugs, maar wordt deze bewering niet ondersteund door enig ander bewijsmiddel in het dossier. Tenslotte geldt dat in de woning geen drugs of aan drugshandel gerelateerde voorwerpen zijn aangetroffen waaruit het opzet van verdachte mogelijk zou kunnen blijken.
Verdachte zal daarom van het aan haar ten laste gelegde worden vrijgesproken.

4.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. A.R.P.J. Davids en A.F. van Hoorn, rechters,
in tegenwoordigheid van L. Jaakke-van den Berg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 september 2019.