In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 oktober 2019 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Amtsgericht Dortmund op 6 juni 2019. De opgeëiste persoon, geboren in 1980 en met de Nederlandse nationaliteit, wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen en opzettelijk rijden zonder rijbewijs. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 17 oktober 2019, waarbij de officier van justitie en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon aanwezig waren.
De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd om voldoende tijd te hebben voor de beoordeling van de overlevering. De verdediging heeft betoogd dat onduidelijk is of het overleveringsverzoek ook betrekking heeft op het rijden zonder rijbewijs, maar de rechtbank oordeelt dat het EAB voldoende informatie bevat over de strafbare feiten en dat de Duitse autoriteiten de opgeëiste persoon ook voor dit feit willen vervolgen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het feit waarvoor overlevering wordt verzocht, voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan.
De rechtbank heeft ook de garantie van de Duitse autoriteiten beoordeeld, die waarborgt dat de opgeëiste persoon in Nederland zijn straf zal ondergaan indien hij in Duitsland wordt veroordeeld. Gezien de omstandigheden en de argumenten van de officier van justitie heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.