ECLI:NL:RBAMS:2019:8204

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2019
Publicatiedatum
4 november 2019
Zaaknummer
13/751349-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van artikel 12 OLW in verband met niet-verschijnen van de opgeëiste persoon

Op 17 oktober 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering was ingediend door de officier van justitie en dateerde van 21 mei 2019. Het EAB was uitgevaardigd door het District Court in Rzeszów, Polen, op 9 maart 2018, en betrof de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen geboren was en daar geregistreerd stond. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en geconstateerd dat zij de Poolse nationaliteit heeft.

Tijdens de zitting werd de opgeëiste persoon bijgestaan door haar raadsman, mr. M. Geeratz, en een tolk. De officier van justitie, mr. C.L.E. Mcgivern, heeft de vordering toegelicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij de zitting die leidde tot het vonnis in Polen, en dat er geen garantie was dat zij op de hoogte was van de zitting. Dit leidde tot de conclusie dat de overlevering op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) moest worden geweigerd, omdat de vereisten voor overlevering niet waren vervuld.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de overlevering van de opgeëiste persoon moet worden geweigerd, en dat de geschorste overleveringsdetentie is beëindigd. De beslissing is genomen door de voorzitter, mr. C. Klomp, en de rechters mrs. N.M. van Waterschoot en A.R.P.J. Davids, en is uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751349-19
RK nummer: 19/3081
Datum uitspraak: 17 oktober 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 21 mei 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 9 maart 2018 door de
Regional Court in Rzeszów(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 17 oktober 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. Mcgivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door haar raadsman, mr. M. Geeratz, advocaat te Venlo en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat zij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van de
District Court in Rzeszówvan 31 juli 2014 (dossiernummer II K 468/14).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog zes maanden. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Onderdeel d) van het EAB houdt onder meer het volgende in:
“1. (…)
No, the person concerned did not appear in person at the hearing which led to the decision rendered.
(…)
2. (…)
Notification on the date of the hearing together with instruction on the effects of non-appearance was sent to the address of [opgeëiste persoon] , however, the addressee did not collect the correspondence.
The copy of the judgement with instruction on the possibility to file appeal was sent to the address of [opgeëiste persoon] , however, the addressee did not collect the correspondence.
[opgeëiste persoon] knows about the sentence delivered against her, which is demonstrated by the documentation included in the files of the case, including correspondence of the defence counsel of the convict at the stage of executor proceedings.
De officier van justitie heeft ter zitting correspondentie overgelegd tussen het Openbaar Ministerie en de uitvaardigende justitiële autoriteit, te weten een e-mail van 12 juni 2019 waarin het Openbaar Ministerie vragen heeft gesteld met betrekking tot, kort gezegd, de wijze waarop de opgeëiste persoon persoonlijk is geïnformeerd over de zitting en het door de uitvaardigende autoriteit hierop verstrekte antwoord van 18 juni 2019. In dit antwoord staat, voor zover hier van belang:
“In the case (…) against the convict [opgeëiste persoon] , the judgment of the District Court in Rzeszów of 31 July 2014 was issued (…) at the hearing on the same day.
[opgeëiste persoon] about the date of the hearing was notified to the address indicated by her in the preparatory proceedings, where she was instructed, inter alia, about the content of Article 138 and Article 139 of the Code of Criminal Procedure. At the same time, she filed a motion for voluntary submission to the penalty without conducting a hearing and imposing a penalty as in the delivered judgment. She did not collect notification on the date of the hearing, she also did not collect a copy of the delivered judgement, however these services were considered to be correct. The sentence has become final and enforceable.
The convict [opgeëiste persoon] did not grant the power of attorney to the counsel in the preparatory or criminal proceedings.
The provisions of criminal law do not provide for possibilityunconditionally to request a retrial or lodge an appeal against the judgement of the District Court in Rzeszów of 31 July 2014.”
De officier van justitie heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de overlevering van de opgeëiste persoon moet worden geweigerd omdat niet ondubbelzinnig kan worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de behandeling van haar zaak en de Poolse justitiële autoriteiten geen (onvoorwaardelijke) verzetgarantie hebben verstrekt.
De verdediging heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
De rechtbank deelt het standpunt van de verdediging en de officier van justitie en stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid, en dat is gewezen - kort gezegd - zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Uit het antwoord van de uitvaardigende justitiële autoriteit blijkt voorts dat de justitiële autoriteiten geen garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW (kunnen) verstrekken. Dit betekent dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW dient te worden geweigerd.

4.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB niet voldoet aan de eisen van artikel 12 OLW, is sprake van een weigeringsgrond die aan de overlevering in de weg staat. De overlevering dient te worden geweigerd.

5.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 12 OLW.

6.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon] .
STELT VASTdat de geschorste overleveringsdetentie is beëindigd.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. N.M. van Waterschoot en A.R.P.J. Davids, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 17 oktober 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.