Op 17 oktober 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering was ingediend door de officier van justitie en dateerde van 21 mei 2019. Het EAB was uitgevaardigd door het District Court in Rzeszów, Polen, op 9 maart 2018, en betrof de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen geboren was en daar geregistreerd stond. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en geconstateerd dat zij de Poolse nationaliteit heeft.
Tijdens de zitting werd de opgeëiste persoon bijgestaan door haar raadsman, mr. M. Geeratz, en een tolk. De officier van justitie, mr. C.L.E. Mcgivern, heeft de vordering toegelicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij de zitting die leidde tot het vonnis in Polen, en dat er geen garantie was dat zij op de hoogte was van de zitting. Dit leidde tot de conclusie dat de overlevering op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) moest worden geweigerd, omdat de vereisten voor overlevering niet waren vervuld.
De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de overlevering van de opgeëiste persoon moet worden geweigerd, en dat de geschorste overleveringsdetentie is beëindigd. De beslissing is genomen door de voorzitter, mr. C. Klomp, en de rechters mrs. N.M. van Waterschoot en A.R.P.J. Davids, en is uitgesproken in het openbaar.