In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 oktober 2019 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Amtsgericht Nürnberg op 12 juni 2019. De opgeëiste persoon, geboren in Duitsland in 1971 en momenteel gedetineerd in Nederland, wordt verdacht van strafbare feiten die onder Duitse wetgeving vallen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht zijn geclassificeerd als illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Tijdens de openbare zitting op 17 oktober 2019 heeft de raadsvrouw van de opgeëiste persoon aangevoerd dat er een separate strafzaak in Nederland aanhangig is, die mogelijk strijd oplevert met het specialiteitsbeginsel. De officier van justitie heeft echter geconcludeerd dat het overleveringsverzoek niet betrekking heeft op de feiten waarvoor de opgeëiste persoon in Nederland wordt vervolgd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering.
De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de overlevering toe te staan, waarbij zij opmerkt dat tegen de kennisgeving van een voorstel tot overdracht van de strafvervolging aan een vreemde staat beklag openstaat bij het gerechtshof. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.