ECLI:NL:RBAMS:2019:8200

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2019
Publicatiedatum
4 november 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4543
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig besluit op aanvraag voor omslagwoning op grond van de WMO

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de gemeente Amsterdam omdat deze niet tijdig een besluit heeft genomen op zijn aanvraag voor een omslagwoning op basis van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). Eiser had op 9 juli 2019 een aanvraag ingediend, maar de gemeente stelde dat zij niet op deze aanvraag hoefde te reageren omdat eiser geen melding had gemaakt. De rechtbank Amsterdam oordeelt echter dat als de gemeente van mening is dat eiser niet in aanmerking komt voor een omslagwoning, zij de aanvraag moet afwijzen en dit in een besluit moet vastleggen, zodat eiser hiertegen rechtsmiddelen kan aanwenden.

De rechtbank heeft op 29 oktober 2019 uitspraak gedaan na een mondelinge zitting waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de gemeente. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en legt de gemeente op om binnen twee weken na de uitspraak een besluit te nemen op de aanvraag van eiser. Tevens wordt de gemeente veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat zij in gebreke blijft, met een maximum van € 15.000,-. De proceskosten van eiser worden vastgesteld op € 512,-.

De rechtbank benadrukt dat de gemeente binnen de wettelijke termijn van twee weken na ontvangst van de aanvraag een besluit moet nemen. Het niet tijdig nemen van een besluit leidt tot de verplichting van de gemeente om een dwangsom te betalen. De rechtbank concludeert dat de gemeente niet heeft voldaan aan haar verplichtingen en dat eiser recht heeft op een besluit op zijn aanvraag.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/4543
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 oktober 2019 in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

(gemachtigde: mr. H.M. de Roo),
en
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: M. Keurentjes).

Procesverloop

Eiser heeft op 9 juli 2019 een aanvraag gedaan voor de verstrekking van een maatwerkvoorziening in de vorm van een omslagwoning op grond van de Wet Maatschappelijk Ondersteuning (WMO).
Verweerder heeft hierop schriftelijk gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 512,-.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [1] Het beroepschrift kan worden ingediend als het bestuursorgaan niet tijdig een besluit heeft genomen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [2]
3. Eiser heeft op 9 juli 2019 een aanvraag gedaan voor de verstrekking van een maatwerkvoorziening in de vorm van een omslagwoning op grond van de WMO. Verweerder stelt zich op het standpunt dat op de aanvraag niet beslist hoeft te worden. Eiser heeft inmiddels een opvangplek toegewezen gekregen in de crisisopvang op de [locatie] in Amsterdam. Bovendien had eiser voor het doen van de aanvraag een melding moeten doen en dat heeft hij niet gedaan.
4. De rechtbank is het niet met verweerder eens. Eiser is weliswaar toegelaten tot de maatschappelijke opvang in die zin dat hij een plaats heeft gekregen in de [locatie] , maar dat is niet wat eiser heeft verzocht. Eiser heeft een aanvraag in het kader van de WMO gedaan en verzocht om een omslagwoning. Als verweerder zich op het standpunt stelt dat hij daarvoor niet in aanmerking komt, dan dient verweerder de aanvraag af te wijzen en dat in een besluit neer te leggen, zodat eiser daar rechtsmiddelen tegen kan aanwenden. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat verweerder dat in vergelijkbare gevallen ook zo doet. Dit betekent dat verweerder naar het oordeel van de rechtbank gehouden is op de aanvraag van eiser te beslissen. Dat eiser voorafgaande aan de aanvraag geen melding heeft gedaan, doet daar in dit specifieke geval niet aan af. De situatie van eiser was immers al bekend bij verweerder. Als de melding zo noodzakelijk was, had het op de weg van verweerder gelegen om dat aan eiser te laten weten zodat eiser dat destijds alsnog had kunnen doen.
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder geen besluit op eisers aanvraag heeft genomen, terwijl dat wel had gemoeten. Op een aanvraag in het kader van de WMO dient verweerder binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag te beslissen. [3] Dat is niet gebeurd. Dat betekent dat de beslistermijn is overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat eiser verweerder na die beslistermijn in gebreke heeft gesteld en meer dan twee weken daarna in beroep is gegaan.
6. Het beroep is dus gegrond.
7. Als een beschikking niet op tijd wordt genomen, is het bestuursorgaan een dwangsom verschuldigd voor elke dag (vanaf de vijftiende dag na ontvangst van de ingebrekestelling) dat het in gebreke is voor ten hoogste 42 dagen. [4] Anders dan door eiser op de zitting naar voren is gebracht, heeft hij in zijn beroepsgronden niet verzocht om de dwangsom door de rechtbank vast te laten stellen. Dat betekent dat verweerder dit met het nieuwe besluit moet doen. [5]
8. Als het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, draagt de rechtbank het bestuursorgaan op om binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekend te maken. Alleen in bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn bepalen. [6]
9. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat hij binnen twee weken een beslissing op de aanvraag van eiser bekend zal maken. De rechtbank acht deze termijn in dit geval redelijk en bepaalt daarom dat verweerder uiterlijk op 12 november 2019 alsnog een besluit op de aanvraag van eiser bekend moet maken.
10. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat verweerder een dwangsom van € 100,- is verschuldigd voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op €512,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
3.Artikel 2.3.5. van de WMO.
4.Artikel 4:17, eerste lid, van de Awb.
5.Artikel 4:18, eerste lid, en artikel 8:55c van de Awb.
6.Artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb.