7.3.Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld. Dit is een zeer ernstig feit dat in dit geval niet alleen materiële schade maar ook fysiek letsel bij de slachtoffers heeft veroorzaakt. Verdachte is er daarbij niet voor teruggeschrokken om een overval te plegen op een winkel waarvan hij een regelmatige bezoeker was en terwijl hij er van op de hoogte was dat er op deze winkel, La Nuit, eerder overvallen waren gepleegd en daarbij zelfs een dodelijk slachtoffer was gevallen. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke misdrijven als gevolg van hetgeen hen is overkomen nog langdurig nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden, onder andere doordat zij zich niet meer veilig voelen in hun werkomgeving. Dit geldt in dit geval temeer nu de slachtoffers al eerder waren overvallen. Verder veroorzaken deze feiten in breder verband onrust en gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Verdachte was enkel uit op financieel gewin en is daarbij volledig voorbijgegaan aan de nadelige gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Blijkens een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 20 september 2019 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld ter zake van een geweldsdelict. Dit heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden onderhavig feit te plegen.
Persoon van de verdachte
Er is onderzoek gedaan naar de persoon van verdachte. De rechtbank heeft acht geslagen op de rapporten die over verdachte zijn opgesteld en in het bijzonder op het psychiatrisch onderzoek pro Justitia van 6 oktober 2019, opgesteld door kinder- en jeugdpsychiater D. Matser, het psychologisch onderzoek pro Justitia van 2 oktober 2019, opgesteld door GZ-psycholoog K. Oostra, en het advies van Reclassering Nederland van 9 oktober 2019 opgesteld door J. Huijbers.
De psychiater en psycholoog komen in hun rapporten tot de volgende conclusie.
Er is bij verdachte sprake van een ziekelijke stoornis in de vorm van ADHD. Daarnaast is sprake van een stoornis in het gebruik van cannabis en een persisterende complexe rouwstoornis. Dit was ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten eveneens het geval. Door de verminderde impulscontrole van verdachte is hij verminderd in staat tot oorzaak-gevolg denken en om consequenties van zijn gedrag te overzien. Ook beschikt hij over beperkte copingsvaardigheden. Zodoende is verdachte beperkt in staat geweest adequate en weloverwogen keuzes te maken ten tijde van de ten laste gelegde feiten en wordt geadviseerd hem het ten laste gelegde in enigszins verminderde mate toe te rekenen. Op basis van het Wegingskader Adolescentenstrafrecht wordt geadviseerd verdachte te berechten vanuit het jeugdstrafrecht. Er zijn twijfels over de mate van zelfstandigheid en de kennis en kunde die verdachte heeft in het organiseren van zijn eigen gedrag. Verder neemt verdachte nog actief deel aan het gezin van herkomst en wordt continuering van scholing noodzakelijk geacht. Geadviseerd wordt om verdachte een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie met bijzondere voorwaarden op te leggen.
Het risico op toekomstig grensoverschrijdend gedrag wordt als matig ingeschat. Om recidive te voorkomen is het van belang dat er begeleiding komt voor verdachte. Deze begeleiding dient zich vooral te richten op de meer praktische zaken zoals huisvesting. Daarnaast dient behandeling te worden opgestart, waarbij naast de systeem-/gezinsbehandeling ook individuele behandeling wordt opgestart. Aandacht dient te worden gegeven aan het vergroten van de copingsvaardigheden en de emotieregulatie van verdachte, maar ook de rouwverwerking dient een expliciet onderwerp te zijn. Hierdoor zal vermoedelijk de noodzaak van verdachte om middelen te gebruiken afnemen.
De reclassering komt tot de volgende conclusie.
Geadviseerd wordt het jeugdstrafrecht toe te passen. Verdachte is emotioneel jonger dan zijn kalenderleeftijd en is pedagogisch beïnvloedbaar. Geadviseerd wordt verdachte een gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM) en de volgende bijzondere voorwaarden op te leggen: meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), begeleid wonen of maatschappelijke opvang, drugsverbod, contactverbod, locatiegebod en het volgen van onderwijs. Ingeschat wordt dat verdachte zich niet zal onttrekken aan de gestelde voorwaarden. Een sterk dwingend kader is desondanks van belang, omdat verdachte nog niet goed bestand is tegen eventuele tegenslagen en dan veelvuldig cannabis rookt.
Toepassing jeugdstrafrecht en de mate van toerekeningsvatbaarheid
Verdachte was ten tijde van het feit negentien jaar. Het uitgangspunt is dat een jongvolwassen verdachte, die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht. De rechtbank ziet, gelet op voornoemde adviezen in de rapporten, echter aanleiding in de persoon van de verdachte om recht te doen overeenkomstig de bepalingen van het jeugdstrafrecht (het zogenaamde adolescentenstrafrecht). Daarbij is voor de rechtbank doorslaggevend dat verdachte sociaal emotioneel op een jonger niveau functioneert. Eveneens is de rechtbank van oordeel dat op grond van het verhandelde ter terechtzitting, voldoende is komen vast te staan dat verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd onder invloed van zijn verminderde impulscontrole. De rechtbank acht verdachte dan ook enigszins verminderd toerekeningsvatbaar.
De op te leggen straf
Bij een zo ernstig feit als dat wat verdachte heeft gepleegd wordt vaak een lange gevangenisstraf opgelegd. De toepassing van het adolescentenstrafrecht brengt echter met zich dat de rechtbank is gebonden aan de maximale vrijheidsstraf die kan worden opgelegd in het jeugdstrafrecht, te weten een jeugddetentie van 24 maanden. Om de ernst van het gepleegde feit tot uitdrukking te laten komen, zal aan verdachte daarom een forse jeugddetentie worden opgelegd.
In afwijking van het reclasseringsadvies zal de rechtbank niet de GBM opleggen.
Uit de hiervoor genoemde rapporten blijkt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende dat juist de GBM geschikt is om de bij verdachte geconstateerde problematiek op te lossen bezien in het licht van de ernst van het begane misdrijf en het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte. De voorgestelde begeleiding en behandeling kan naar het oordeel van de rechtbank ook gerealiseerd worden in het kader van bijzondere voorwaarden die worden gekoppeld aan een door de rechtbank op te leggen voorwaardelijke straf.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, recht doet aan alle omstandigheden. De rechtbank acht daarbij de navolgende bijzondere voorwaarden passend: een meldplicht, een behandelverplichting, het meewerken aan begeleid wonen of maatschappelijke opvang, het geleidelijk afbouwen van druggebruik, een locatiegebod en dagbesteding (volgen van onderwijs).